psychiatrie en psychopathologie: multifactoriële...
TRANSCRIPT
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
1 | P a g i n a
Psychiatrie en psychopathologie: multifactoriële actiopathogenese
prof. Danckaerts
Wat is psychiatrie?
Er zijn vss antipsychiatrie-bewegingen geweest
mensen die proberen duidelijk te maken dat er te snel psychiatrisch label w geplakt en zeker
bij kinderen en jongeren
momenteel vanuit maatschappij tov psychiatrie: zowel claim als antipsychiatrie
o claim: psychiatrie moeten over alles en iedereen mening geven (~nieuws)
o antipsychiatrie
vorige antipsychiatrie-beweging was in jaren ’60 (flower power periode): toen werd alles wat
normerend was in vraag gesteld
o The myth of mental illness (Thomas Szasz) en Psychiatry = social control (Michel
Foucault)
o "niemand mag over iemand anders zijn gedrag oordelen in ziektentermen: alles wat
iemand doet is menselijk en evenwaardig → als dat anders is, is het aan maatschappij om
daar oplossingen voor te vinden (en niet onder vorm van normering of door opname)"
o aanhangers van toen zeiden dat psychiatrie als dusdanig niet bestond maar mythe was en
dat kind label geven kindermishandeling was o beiden: ‘normen kunnen variëren ifv tijd plaats → kunnen nooit correct, definitief
objectiveerbaar zijn’ socioculturele norm(aliteit)
maatschappelijke solidariteit in plaats van individuele verantwoordelijkheid
vss zichten hierop binnen één cultuur
huidige antipsychiatrie: Medicalising normal behaviour (Paul Verhaeghe)
o psycholoog die niet volledige psychiatrie verwerpt maar zegt dat psychiatrie over zichzelf
voortdurend moet blijven nadenken omdat anders psychiatrische labels eigen
maatschappelijk leven gaan leiden
Psychiatrie
Wakefield (1992): concept van mentale aandoening = schadelijke dysfunctie
o dysfunctie = wetenschappelijke term die verwijst naar falen van mentaal mechanisme om
natuurlijke functie uit te voeren waarvoor het was gemaakt bij evolutie
moet dus ontogenetische functie zijn: iets wat ons als mensen menselijk maakt vb.
intellectueel functioneren, emotioneel functioneren (hogere emoties), …
kan door vss redenen niet meer gaan vb. niet functioneren met zichzelf, met anderen,
dagelijkse activiteiten niet meer kunnen, …
o schadelijk (harmful) = term gebaseerd op sociale normen
dysfunctie moet dus zo zijn dat het ofwel voor pt zelf ofwel voor anderen schadelijk is
mentaal? → veruitwendiging symptomen kan op vss terreinen liggen
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
2 | P a g i n a
o somatische symptomen (gewichtsverlies, moeheid, pijn, …) → kunnen ook afzonderlijk
aanwezig zijn vb. somatoforme stoornissen = lichamelijke stoornissen die puur
psychische ondergrond hebben
mentale aandoeningen vs mentale ziekten
o definities
ziekte (nauwe definitie, Szasz)= abnormale toestand die lichaam of organisme aangaat
mensen die zeggen "psychiatrie is er enkel voor mensen ziek te verklaren": is niet
want niet alle psychiatrische diagnosen zijn ziekten
vb. ADHD: geen ziekte want geen sluitend bewijs dat bepaald orgaan
dysfunctioneert (al heeft men veel aanwijzingen dat hersenen dysfunctioneren)
ziekte (brede definitie, Wakefield) = iedere toestand die pijn, dysfunctie, stress,
sociale problemen of dood veroorzaakt bij persoon
dus er moet niks meer fout zijn in orgaan maar wel vermindering van functie die
ons mensen eigen is
o DSM (Diagnostical & Statistical Manual of Mental Disorders)
“disorder” (stoornis) = patroon psychologische / gedragssymptomen die leiden tot
stress of beperking
DSM = classificatiesysteem waar alle beelden die bestudeerd w in psychiatrie w
opgesomd en beschreven
geen opsomming van ziektes maar ziet mensen die dysfunctioneren obv emoties,
gedrag, … en daardoor zwaar dysfunctioneren in leven → “dat beeld ziet er 'zo' uit”
doet niet alsof ieder vd beelden duidelijke oorzaak heeft of dergelijke
is werkinstrument
veel vd labels zijn intussen eigen leven gaan leiden → problemen
psychiatrie handelt met ‘mentale stoornissen’ = cluster symptomen (gedrag, emoties, sociale
relaties, cognitie, perceptie, somatisch) die
o één van beiden van volgende
kwantitatief op extreme van continuüm is met normale eigenschappen
meestal vb. dwanggedrag vs checking gedrag
gradaties nodig! → belangrijke vraag: ‘hoe erg moet het zijn voor je het té erg gaat
noemen?’
kwalitatief verschilt van normale eigenschappen vb. hallucinaties
o EN
veroorzaakt persoonlijk lijden voor pt of omgeving
gevaarlijk voor pt of omgeving
disfunctie of serieus risico voor toekomstige disfunctie in normale alledaagse
activiteiten veroorzaken
o voorbeelden
extreme sports
criteria?
kwantitatief verschil met normaal
lijden voor omgeving vd pt (erg voor familie)
gevaarlijk voor pt
serieus risico voor toekomstige disfunctie
meeste mensen beoordelen dat dit niet psychiatrie is terwijl het eigenlijk aan alle
criteria voldoet = goed voorbeeld van normering die maatschappij doet
bovenop criteria: veel van die mensen zeggen dat ze niet anders kunnen dan dit
doen → kunnen niet functioneren zonder dat ze dat kunnen doen
zeggen vaak dat ze wel heel bang zijn maar ze zoeken angst op
kunnen vaak geen passie in gewone leven opbrengen maar hierdoor kunnen ze
‘voelen dat ze leven’
extreme tattoo’s
extreme models
extreme hoarding
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
3 | P a g i n a
Ernst in psychiatrie: vss aspecten
ernstgraad in zin van continuüm met normale = 'caseness'
binnen groep met "té" kan je ook nog opnieuw ernstgradaties gaan aangeven = 'symptom
severity within a diagnosis'
o vb. ASS, ADHD, depressie (verwarring hier w soms doorgeschoven naar acceptabele
gradaties vb. 'milde depressie' terwijl het nog binnen normale hoort)
impact vb. globale assessment van functioneren (GAF)
mate van hulp nodig? vb. IZIKA
Psychiatrische stoornis vs ontoerekeningsvatbaar
ipv psychiatrische stoornis: liever gebruik van ‘psychiatrische problematiek’
ontoerekeningsvatbaar is nog iets heel anders
o w meestal gebruikt in forensische situaties
o wil zeggen dat men geen realiteitsbesef heeft
kan niet meer binnen gewone realiteit redeneren, niet in controle van wilskracht op
moment misdaad
ongeacht of er psychiatrische problematiek is!
Etiologie en pathogenese van psychiatrische stoornissen
Multifactorialiteit
slecht heel weinig psychiatrische problemen w door maar 1 risicofactor veroorzaakt
o vb. rubella infectie tijdens zws → foetus geboren met autisme (1 oorzaak → 1 gevolg)
definities
o equifinality = vss oorzakelijke factoren leiden tot zelfde outcome
vb. ADHD: vss causale factoren (perinatale problemen, haarverf, erfelijkheid, …) voor
zelfde stoornis
o multifinality = één oorzakelijke factor leidt tot vss outcomes
vb. levensbedreigende traumatische ervaringen → vss outcome
vb. monozygote tweeling: zelfde genen maar vss outcome
principe van multifactorialiteit
o oorzaak (prima causa): 2 dingen mogelijk
genetica
omgeving: ‘iets dat je meemaakt’
o oorzakelijke factoren hebben invloed op hersenen / geheugen
o outcome: gedragingen maar ook andere symptomen
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
4 | P a g i n a
verschillende niveaus in model die onderzocht kunnen w
o etiologie
o neuro-anatomie: structureel
o neurofunctie: EEG, fMRI
o neuropsychologie: klinische tests
o gedrag
omgevingsfactoren
o omgeving is meer dan ‘familie’ of ‘kinderopvoeding’
opvoeding = datgene wat je in gezin hebt meegemaakt en hebt meegekregen van
ouders
micro-, exo- en macrosysteem (Urie Bronfenbrenner)
microsysteem = individueel kind
groeit in mesosysteem in gezin op
onmiddellijke familie
speeltuin van buurt
crèche of school
heel systeem errond
gemiddeld kind is tegenwoordig niet meer zo groot percentage van tijd thuis →
levenservaringen e.d. is meer dan alleen maar ouders
exosysteem: uitgebreide familie, GHZ-systeem, werkplaats, vrienden en buren
macrosysteem: waarden, gebruiken, wetten
o welke factoren zijn relevant voor psychiatrie?
intra-uteriene ontwikkeling
toxines: alcohol, sigaretten, medicatie, drugs
infecties vb. rubella, toxoplasmosis
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
5 | P a g i n a
maternele stress: chronisch, acuut
geboorte en neonatale periode
prematuriteit en complicaties
laag geboortegewicht
hypoxie, periventriculaire leukomalacie
vroege gehechtheid = heel belangrijk!
vanaf dag 1 zijn er mensen rondom u die al dan niet oog voor u hebben en
responsief zijn voor wat je nodig hebt
vb. rode billetjes en jeuk, … → huilen
ouders moeten proberen zoeken wat probleem is en manier waarop is ook
heel belangrijk: hieruit leert kind basisvertrouwen tav volwassenen
“als er iets misgaat met u, is logica vd wereld dat ze dit voor u gaan
oplossen”
als dit niet goed gaat: verstoorde gehechtheidscyclus
= verschil tss sensitief en niet-sensitief ouderschap
opvoeding (nurturing)
positieve ervaringen
knuffelen, liefkozen, strelen
sensitieve zorg
zeer negatieve ervaringen: deprivatie en mishandeling
negatieve opvoedingspraktijken bij (oudere) kinderen
koude, negatieve emoties
kritiek en schrilheid
gebrek aan monitoring
levensgebeurtenissen
verlieservaringen
ouderlijke scheiding (vechtscheiding)
COPP = children of parents with psychiatric problems
psychotrauma
immigratie
voeding
kleurstoffen en bewaarmiddelen: invloed op cognitieve functie, aandacht en
zelfcontrole (daarom hebben ze deze stoffen in voeding in UK verlaagd)
lange keten vetzuren (omega-6 en omega-3): positieve, stabiliserende invloeden op
alle cellen in lichaam en zeker op hersencellen
vervuiling: zware metalen in lucht- en bodemverontreiniging
men weet dat IQ aantal punten achteruit gaat bij bepaald percentage metalen
reden waarom lood uit benzine w gehaald
media
veel aan schermen → impact op mentale, sociale, cognitieve ontwikkeling?
retrospectief: invloed op aandachtsproblemen (maar ze w er ook naar
aangetrokken)
prospectief onderzoek: kleuters die veel op tablets zitten hebben later meer
concentratiestoornissen (maar zijn beter in bepaalde andere vaardigheden)
DUS laatste woord is er nog niet over gezegd maar alleen dit doen is sowieso
niet goed
gaming
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
6 | P a g i n a
social media
peers
positieve relaties
gepest worden
school
stress
negatieve ervaringen
falen
genetische invloeden
o kwantificatie of schatting van genetische effecten / heritibaliteit = percentage variantie
van kenmerk in populatie die verklaard w door genetische variatie
o moleculaire genetica: identificatie van genetische mechanismen
chromosomaal = grote veranderingen
zeldzamer
voorbeelden
trisomie 21: syndroom van Down
chromosomale abnormaliteiten in autisme: 5%
polygenische erfelijkheid
voornaamste mechanisme in psychiatrie
2 mogelijkheden
additief
niet-additief
voornamelijk
geen simpele optelsom van genen
epistatisch effect: expressie ene gen hangt af van aanwezigheid ander gen
synergie
monogenische erfelijkheid = variatie in enkel gen
vb. ziekte van Huntington
iets vaker dan chromosomaal
interactie tss gen en omgeving: genen beïnvloeden omgeving en omgeving beïnvloedt genen
o epigenetica: omgeving (temperatuur, straling, voedsel, drugs, nutriënten) produceren
onmiddellijke effecten die op lange termijn kunnen ingeprent w
o genen beïnvloeden omgeving of impact ervan
genen creëeren omgeving (gen-omgeving correlatie)
“zo vader zo zoon, zo zoon zo vader”
kind erft genen: genen van vader leiden tot bepaald gedrag
kind leert zelfde gedrag van vader
= dubbele dosis
gen vormt impact van omgeving
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
7 | P a g i n a
voorbeeld van gen-omgeving interactie (Caspi et al. 2003): afhankelijk van genen zal
mishandeling meer of minder impact hebben
o omgeving beïnvloedt genen
vb. genetisch identieke muizen waarbij ON/OFF van gen afhangt van dieet vd moeder
gen ON: obees en geel
gen OFF: klein en bruin
mensen: trauma/stress tijdens zws leidt tot toegenomen stressgevoeligheid in baby
methylatie is wsl mechanisme (methylatie = manier om gen af te zetten)
hersenontwikkeling
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
8 | P a g i n a
Jeugdpsychiatrie, druggebruik en drugmisbruik
Dr. Vandenbussche
Vnlcannabis w hier besproken want meest gebruikte illegale drug door jongeren
Inleiding
Onderverdelingen in DSM
DSM-IV-TR
o stoornissen in gebruik van middel (substance use disorders) → onderverdeeld in
afhankelijkheid van middel
(1) tolerantie
(2) onthouding
(3) (4) (5) (6) (7) compulsief druggebruik
misbruik van middel
(1) (2) (3) (4) sociale gevolgen!
vb. niet meer naar school, in knoei met vrienden, familie, …
diagnose afhankelijkheid neemt plaats voor die van misbruik
afhankelijkheid → compulsief druggebruik: hebben het lange tijd nt onder
controle
o stoornissen door middel teweeggebracht (substance-induced disorders)
intoxicatie (te veel)
onthouding (bij stop) → verschijnselen eigen aan middel dat je gebruikt
DSM-5
o stoornis in gebruik van cannabis (cannabis use disorders) = 1 noemer voor
afhankelijkheid en misbruik
term afhankelijkheid verlaten want nt altijd chronisch verloop → nu ‘verslaving’ =
enkele stoornis van gegradeerde klinische ernst
criterium ‘legale problemen’ valt weg
toevoeging nieuw diagnostisch criterium: craving (= sterk verlangen voor stof)
11 criteria
1 – 4: controleverlies
cannabis w vaak in grotere hoeveelheden of gedurende langere tijd gebruikt dan
plan was
verlangen om gebruik te stoppen of te controleren en/of herhaalde stoppogingen
groot deel vd tijd gaat op aan activiteiten om aan cannabis te komen, om
cannabis te gebruiken of aan herstel vd effecten ervan
craving: sterk verlangen naar druggebruik
5 – 7: sociale gevolgen
herhaaldelijk gebruik cannabis met als gevolg dat het niet meer lukt om in
belangrijke mate te voldoen aan verplichtingen op werk, school of thuis
voortdurend gebruik ondanks aanhoudende of terugkerende problemen op
sociaal of intermenselijk vlak veroorzaakt of verergerd door effecten op cannabis
belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbesteding w
opgegeven of verminderd vanwege gebruik vh middel
8 – 9: risicovol gebruik
herhaaldelijk gebruik middel in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is
gebruik cannabis w verdergezet ondanks wetenschap dat er hardnekkig of
terugkerend psychisch/lichamelijk probleem is dat wsl veroorzaakt of verergerd
w door cannabis
10 – 11: tolerantie en onthouding
tolerantie
behoefte aan duidelijk toenemende hoeveelheden cannabis om intoxicatie of
gewenste werking te bereiken
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
9 | P a g i n a
duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik zelfde hoeveelheid
cannabis
onthouding
voor cannabis karakteristiek onthoudingssyndroom
cannabis w gebruikt om onthoudingsverschijnselen te verlichten of vermijden
diagnose
patroon onaangepast gebruik van middel dat leidt tot significante beperkingen of
lijden zoals in periode 12 maanden blijkt uit minstens 2 vd criteria
specificatie indien
in vroege remissie
in volledige remissie
specificeer indien: in gecontroleerde omgeving
specificeer huidige ernst
mild: aanwezigheid 2 – 3 symptomen
matig: aanwezigheid 4 – 5 symptomen
ernstig: aanwezigheid ≥ 6 symptomen
o cannabis intoxicatie → criteria
recent gebruik cannabis
klinisch significant problematisch gedrag of psychologische veranderingen door gebruik
↓ motorische coördinatie
euforie
angst
↓ oordeelsvermogen
≥ 2 symptomen binnen 2 uur na gebruik
rode conjunctiva
verhoogde eetlust
droge mond
tachycardie
symptomen zijn niet gevolg van andere somatische of psychische stoornis of
intoxicatie door ander middel
o cannabis onthouding → criteria
stop van frequent en chronisch cannabisgebruik (dagelijks gedurende maanden)
≥ 3 symptomen 1 week na stop: irritabiliteit, gespannen, angst, slaapproblemen,
verminderde eetlust, gewichtsdaling, rusteloosheid, depressieve stemming, fysische
symptomen
symptomen veroorzaken significant dysfunctioneren op vss domeinen
symptomen zijn niet gevolg van andere somatische of psychische stoornis of van
onthouding van ander middel
o andere door cannabis geïnduceerde stoornis
o ongespecificeerde aan cannabis gerelateerde stoornis
Waarom is cannabis zo populair?
ambivalentie / verwarring / grijze zone: twijfels rond, vaak vraag naar legalisering, …
grote beschikbaarheid
lijkt onschadelijk: ‘soft imago’
o weinig overdosissen
o geen straatprostitutie
o weinig criminaliteit / agressie
o rol in verkeersongevallen niet gekend
o medicinaal gebruik → maar is andere werkzame stof: cannabidiol
maar nieuwe cannabis: sinsemilla → bevat veel meer tetrahydrocannabinol (15 – 20% THC)
dan vroegere sativa (1 – 4% THC)!
Effecten cannabis
korte termijn
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
10 | P a g i n a
o psychologisch vlak
roeseffect, blijdschap, ontspanning, plezier
desoriëntatie in tijd en ruimte
ontremming
vertraagd denken, diepe gedachten
trage reacties
versterkte sensorische waarneming: “geeft extra dimensie aan wat je doet”
o lichamelijk vlak
licht rode ogen
fijne tremor
droge mond
verminderde motorische coördinatie (brommer, auto)!
↓ reactietijd
↓ evenwicht
↑ eetlust
allergische reacties
gevaarlijker igv hogere dosis, meer THC, frequent en lang gebruik en lagere leeftijd
o psychologisch en jeugdpsychiatrisch vlak
↓ geheugen, ↓ concentratie, amotivationeel syndroom (minder initiatief!)
paranoïde gevoelens, acute paniek, hallucinaties → kan zelfs bij éénmalige hoge dosis
(meestal na enkele uren tot dagen gedaan)
verwardheid, angst, agitatie
o oorzaak-gevolg relatie tussen
cannabis en psychose
cannabis en schizofrenie: verdubbeling (maar enkel igv kwetsbaarheid hiervoor)
cannabis en depressie
o lichamelijk vlak
misselijkheid en braken
hoofdpijn
↑ temperatuur
spierspasmen
↑ hart- en ademhalingsritme
problemen met luchtwegen
kanker
allergie: ernstige allergische reacties + kruisallergie met nikkel en nog andere stoffen
hersenregio’s met cannabis-concentratie (paarse kleur)
o verslaving ~ vrijlating dopamine in beloningssysteem
o wetenschappelijk onderzoek naar CB1 cannabinoïdreceptoren in hersenen: novelty
seekers hebben minder CB1R thv amygdala
pt’en die altijd op zoek zijn nr spanning → sneller gebruik cannabis
o beweging, geheugen, pijn, euforie, ontspanning
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
11 | P a g i n a
o onthoudingsverschijnselen: hoeveelheid cannabis ~ onthouding
o dierenproeven: dopamine en endogene opiaatsysteem
D2-dopaminereceptoren ↓ → pt’en gevoeliger aan verslaving (want men wil DA naar
boven krijgen)
onthoudingsverschijnselen
o geen acute ontwenningsverschijnselen want THC zet zich vast thv vetweefsel → heel trage
eliminatie (tot 14d detecteerbaar in urine)
1 – 2 dagen
piek dag 2 – 6
duur 1 – 2 weken
o geen acute ontwenning maar wel craving
o misselijkheid, minder eetlust
o prikkelbaarheid, boosheid, agressie, rusteloosheid, angst
o dromen en slaapstoornissen
o mogelijk: flashbacks
chronisch en frequent cannabisgebruik
o vroege startleeftijd = verhoogd risico op verslaving later
o component cause voor ontwikkeling schizofrenie bij kwetsbare adolescenten: verhoogd
risico met 1,4 – 1,9x
o verhoogd risico op depressie later
o cannabis = gateway voor gebruik hardere drugs
lang nt iedereen gaat naar hard drugs maar als je iemand aan hard drugs hebt: bijna
altijd eerst cannabis
o cannabis kan verslaving creëren (veel minder dan alcohol, cocaïne, heroïne en tabak)
o invloed cannabis op cognitie
Cannabis: groeiend bewijs negatieve effecten
frequent en langdurig gebruik bij adolescenten
o tolerantie +
o lichamelijke verslaving +
o psychische verslaving ++
o sociaal en schools functioneren: neurocognitieve problemen, geheugen
o psychiatrische problemen en gedragsproblemen: neurobiologische veranderingen
cannabis is meest populaire illegale drug
o gebruik cannabis en tabak: sinds 2000 licht gedaald en gestabiliseerd
o gebruik medicatie en alcohol sinds 2000 vrijwel stabiel
o bijna alle cannabisgebruikers roken
o wie gebruikt?: onderzoek in middelbare scholen
gebruik stijgt met leeftijd
dubbel zo veel jongens als meisjes
jongens beginnen vroeger dan meisjes
BSO > TSO >> ASO
3% jongeren gebruikte minstens 1x per week voorbije jaar
9% vd jongeren gebruikte minder vaak voorbije jaar: experimenteren → daarna daling
o nieuwe feiten en trends (gegevens uit NL)
onder schoolgaande jeugd: percentage actuele cannabisgebruikers ↓
startleeftijd ↑
wel verontrustend
onder probleemjongeren: ↑↑ cannabisgebruik
jarenlange toename aantal cannabiscliënten in ambulante en residentiële zorg (als
hoofd- of nevendiagnose): zet zich verder
o Europa (onderzoek INCB 2008)
30% vd Belgische jongeren 14 – 16 jaar zou laatste jaar cannabis gerookt hebben
1/5 Europeanen rookte ooit cannabis
risico op verslaving
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
12 | P a g i n a
o vuistregel voor risico op verslaving cannabis
1/9 volwassenen die experimenteren
1/6 adolescenten die
op jonge leeftijd experimenteren
dagelijks gebruiken
o leeftijd bij eerste alcoholgebruik is belangrijk in risicobepaling
leeftijd bij 1e gebruik abuse na 10 jaar dependence na 10 jaar
11 – 12 jaar 13,5% 15,9%
13 – 14 jaar 13,7% 9%
19 jaar 2% 1%
o relatief risico op verslaving bij minstens 1x gebruik ivm andere drugs
tabak: 31,9%
heroïne: 23,9%
cocaïne: 16,7%
alcohol: 15,4%
stimulantia: 11,2%
cannabis: 9,1%
neurotoxiciteit cannabis op hersenontwikkeling adolescenten
o igv start op 14 jaar → stop op 22 jaar: cognitieve problemen op 27 jaar
o igv start < 17 jaar: deficits in
executieve functies
werkgeheugen
leervermogen
verbaal
o chronisch gebruik (wekelijks – dagelijks)
daling 8 punten IQ (volwassen)
neurocognitieve defecten die mogelijks niet volledig reversibel zijn
waarom is het gevaarlijker op jonge leeftijd dan op oudere leeftijd?
o ontwikkelingsopdrachten w verwaarloosd want enkel druggebruik is voor hun belangrijk →
soort ‘ontwikkelingsstilstand’
adolescentaire ontwikkelingstaken (moet men normaal op 12 – 18 j doormaken)
identiteitsopbouw en innerlijke groei
autonomie, zelfstandigheid en losmaking van gezin van oorsprong
cognitieve ontwikkeling (formeel operationeel denken)
emotionele ontwikkeling
weinig adolescenten zijn tevreden met zichzelf → moet men leren mee omgaan
igv cannabisgebruik: oplossing w druggebruik ipv omgaan met emoties
zinvolle sociale relaties uitbouwen
plaats innemen binnen groep jongeren en binnen maatschappij
verantwoord leren omgaan met consumptieartikelen en vrijetijdsbesteding
experimenteergedrag
bij behandeling: belangrijk dit ook bij te benen
o hersenen nog in volle ontwikkeling
puberhersenen
onevenwicht tss affectieve en cognitieve systeem: affectieve (limbisch) >>
cognitieve (prefrontaal)
dus impulsiviteit gaat voor op rem, planning, …
adolescente brein gevoeliger voor effecten druggebruik
snellere progressie en verslaving dan volwassenen
adolescente ratten: langetermijnschade door nicotine: ↓ concentratie en ↑
impulsiviteit
adolescent brein gevoeliger voor binge drinking
dierenproeven en volwassen cocaïnegebruikers
aandachtsbias: aandacht sterker getrokken naar dingen die hun doen denken aan
cannabis/drinken/…
zelfcontrole ↓
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
13 | P a g i n a
verstoring van natuurlijke hedonistische belongingssystemen
weinig interesse/plezier in gewone dingen maar wel in dingen die verband
houden met verslaving en kicks
behandeling: terug leren plezier hebben in dagelijkse dingen vb. “wat proef je?”
stemmingswisselingen
Risicofactoren
developmental biopsychosocial disease model (Chatlos)
o antecedenten: predispositie
substance-abuse risk factor checklist
genetica
constitutioneel
psychologisch
sociocultureel
risicofactoren oefenen invloed steeds uit in dynamisch samenspel met protectieve
factoren: zowel in individu als in omgeving
o concomiterend: vss fasen van druggebruik
initiatie
progressie
o maintenance fase: als er systeem is dat gelegenheid geeft om drugs te blijven gebruiken:
afhankelijkheid ontwikkelt
psychosociale en genetische risicofactoren: gen-omgeving interactie (clustering en overlap)
o risicofactoren jonge leeftijd gebruik
o risicofactoren voor ernst gebruik
o risicofactoren voor ontwikkeling verslaving
o protectieve factoren voor stoppen gebruik
risicofactoren en protectieve factoren
o gezamenlijke risicofactoren verslaving – gedragsstoornis – depressie – ADHD
o risicofactoren verslaving
familiaal druggebruik
comorbiditeit
comorbide psychiatrische stoornissen kunnen verslaving vooraf gaan, verergeren,
volgen of herval voorspellen
84%: psychische stoornis vooraf aan verslaving
13%: psychische stoornis volgt op verslaving
voorkomende comorbiditeiten
gedragsstoornis (early onset, agressief) 74,2%
ADHD + gedragsstoornis
ADHD 63,6%
post-traumatic stress disorder (PTSD) 50,6%
stemmingsstoornissen 52,7%
autismespectrumstoornissen
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
14 | P a g i n a
schizofrenie
borderline persoonlijkheidsstoornissen
relatie tss 2 stoornissen (Chatlos)
op ieder domein versterking en beïnvloeding
horizontaal model: beiden gelijktijdig behandelen (want versterken elkaar)!
individuele gevoeligheid
psychopathologie ouders
kindermishandeling
conflicten
scheiding
gebrekkige opvoeding
slechte hechting
tolerante houding tov drugs
druggebruikende vrienden
ernstige gezinsproblemen
o protectieve factoren = heel belangrijk
goede opvoeding
band ouders ok
school ok
vrienden ok
morele waarden
sociale vaardigheden
intact gezin
Drugmisbruik
druggebruik vs drugmisbruik
o druggebruik
product van sociale situationele en omgevingsdeterminanten
meestal door gebruikende vrienden/familie
o drugmisbruik (verslaving)
consequentie van biologische, psychologische en psychiatrische determinanten
hiervan is psychopathologie basis
dynamiek van druggebruik en verslavingsproces: verschillende fasen
o experimenteren
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
15 | P a g i n a
frequentie: occasioneel
≤ 2 drugs en < 1 jaar
<1x per maand voorbije 6 maanden
motief: nieuwsgierigheid en risicogedrag
setting: alleen of met peergroep
emotionele impact: geen manifeste koppeling aan gevoelens / stress
functioneren: weinig merkbaar
gedrag: geen actief zoeken van drugs
geen tekens van tolerantie
o actief zoeken
frequentie: ocassioneel, afhankelijk van peergroep
≥ 2 drugs en > 1 jaar
≥ 3 – 4x per maand voorbije 6 maanden
motief: sociale acceptatie
setting: peergroep
emotioneel impact: opzoeken roeseffect
functioneren: relatief weinig impact
gedrag: opzoeken van drugs
coping: nog geen tekenen van tolerantie
o systematisch gebruik
frequentie: frequent gebruik
≥ 2 drugs en > 1 jaar
≥ 3 – 4x per maand voorbije 6 maanden
motief: coping negatieve gevoelens / roeseffect
setting: alleen of met peergroep
emotioneel impact: doel ~ gevoelens en gedrag
functioneren: disfunctioneren verborgen
gedrag: actief en systematisch opzoeken drugs
coping: tekenen van tolerantie
kunnen geen 30 dagen zonder gebruik
geen stoppogingen ondanks problemen
o misbruik
frequentie: zeer regelmatig
motief: coping met stress
setting: alleen of met peergroep
emotioneel impact: sterke stemmingsschommelingen
functioneren: globaal disfunctioneren (sociaal)
gedrag
doorgaan ondanks gevolgen
veel mislukte stoppogingen
coping
tolerantie ↑
AWS (acute withdrawal syndrome)
niet meer dan 1 week echt clean
o verslaving
frequentie: dagelijks gebruik
verlies controle
vaak ’s ochtends al gebruik
motief
stoppen craving
copen met ontwenning
setting: alleen
emotioneel impact
belangrijk ↑
gebruiken om zich nog goed te voelen
depressie
suïcidegevaar
functioneren: fysieke & psychologische gevolgen
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
16 | P a g i n a
gedrag: compulsief en crimineel druggebruik
coping
intoxicatie
AWS
diagnose verslaving
o meestal: verslaafde ontkent en minimaliseert problematiek
niet omdat ze echt willen liegen
vnl omdat ze zichzelf dit moeten wijsmaken
o kenmerken verslaving (veel belangrijker dan anamnese want vragen helpt niet)
psychologische / emotionele symptomen
acute stemmingswisselingen
zuchtig naar gebruik
fysiologische kenmerken
tolerantie
onthouding
cognitieve veranderingen
↓ concentratie
↓ volgehouden aandacht
cognitieve en perceptuele veranderingen
gedragsveranderingen
ontremming
lethargie
hyperactiviteit
ongecontroleerd gebruik
relationele veranderingen
o systemische en contextuele kenmerken
schools functioneren + veranderingen
vrijetijdsbesteding + veranderingen
vriendengroep + veranderingen
functioneren in gezin + veranderingen
veranderingen in emotioneel functioneren
veranderingen in gedrag
diagnostiek verslavingsproces
vragen en nagaan van
begin / progressie / kwantiteit / frequentie
middelen / context / triggers / craving
directe en indirecte negatieve en positieve gevolgen
kijk op probleem, probleembesef / verwachtingen / stop
reden en onderliggende dynamieken
vragenlijsten / toxicologische screening
criteria misbruik / afhankelijkheid
informatie geven
motivatie / doel behandeling
informatie uit vss bronnen
diagnostiek ontwikkelingsniveau: ontwikkelingsstilstand
afstand nemen van ouders en zich meer richten op gebruikende leeftijdsgenoten
verschuiving waarden en normen
kloof met volwassenen!
niet opnemen en relativeren van plichten
niet meer investeren in school en vrije tijd
verarming sociale relaties
geen adequate coping
niet meer investeren in toekomst
preoccupatie met drugs
aandacht voor comorbiditeit!!
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
17 | P a g i n a
o Amerika: “Craft questions” = kortste test om te weten of er drugverslaving is
Behandeling
basisdoelstellingen behandeling
o absistentie
o motiveren / engagement
behandeling is heel moeilijk in begin!: zijn hier absoluut niet in geïnteresseerd
engageren en motivatie = heel chronisch proces
motivationele gesprekken doen beroep op prefrontale cortex: lukt bij deze jongeren
minder goed!
o inzicht in complexiteit drugsproblematiek en invloed op andere levensdomeinen
o zelfreflectie
o werken rond zelfverantwoordelijkheid
o werken rond craving
o sociaal gericht gedrag
o oplossingsvaardigheden
richtlijnen behandeling van American Society of Addiction Medicin (ASAM)
o mate van intoxicatie / kansen voor onthouding
o aanwezigheid comorbiditeit
o aanwezigheid andere emotionele, cognitieve of gedragsproblemen
o motivatie of bereidheid tot verandering
o risico op herval of op verder druggebruik
o herstelomgeving: gezin, vrienden, school, juridische maatregelen
behandelproces
o residentieel igv complex of comorbiditeit
o algemene behandelprincipes: geïntegreerd tweesporenbeleid voor drugsproblemen en
andere problemen!
medicamenteuze behandeling
drugproblemen / cannabis: N-acetylcysteïne (NAC, is recent)
jeugdpsychiatrische stoornis behandelen vb. antidepressiva
behandeling ontwikkelingsproblematiek
gezinsbegeleiding / gezinstherapie
gezinfactoren als risicofactoren
gebruik binnen gezin
psychopathologie bij ouders
echtelijke conflicten
verarmde ouder-kind relaties, ↓ hechting
laag ervaren ouderlijke steun, ↓ cohesie
beperkte communicatie
inadequate supervisie en monitoring
ambivalentie ouders tov drugs
financiële problemen en tegenslagen
verschillende gezinstherapieën: andere aanpak maar zelfde doelstellingen
psycho-educatie rond druggebruik!
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
18 | P a g i n a
ouders ondersteunen om adolescent te motiveren tot behandeling en vol te
houden om niet te gebruiken
ouderlijke rol opnieuw opnemen: monitoring en grenzen stellen
communicatie herstellen
aandacht voor school- en leerproblemen
mogelijkheden creëeren voor
ontmoeten niet-gebruikende vrienden
nieuwe levensstijl
behandeling: wat werkt?
o cognitieve gedragstherapie
o motivationele therapie
o gedwongen behandeling: je moet je echt opdringen!
wraparound (bemoeizorg) vb. herinneren dat ze op consultatie moeten komen
o korte interventies: psycho-educatie
o e-hulpverlening: werkt vnl in begin (bij actief zoeken en overgang naar systemisch
gebruik)
practice parameter (Bukstein, 2005): wat je moet doen in behandeling
o vertrouwen
behalve toxicologische screening: dit is wél essentieel (je mag niet zomaar op hun
woord vertrouwen dat ze niet gebruikt hebben)
o evaluatie drugproblemen + comorbide problemen
o toxicologische screening
o specifieke behandeling drugproblemen
o behandeling afgestemd op noden jongeren
o familietherapie noodzakelijk
o medicamenteuze behandeling op indicatie
o behandeling comorbiede problematiek
preventie: wat werkt?
o wettelijke maatregelen die beschikbaarheid drugs ↓
o media campagnes
zelfde boodschap: niet blowen < 18 jaar
o preventieprogramma’s op school
sociale vaardigheden
kwetsbare leerlingen signaleren en begeleiden
o programma’s voor ouders (risicogezin)
o ‘harm reduction’
als je gebruik niet kan stoppen: proberen schadelijke gevolgen te beperken
Conclusie: aanbevelingen ikv verslaving aan cannabis
drugproblematiek = complex en chronisch
screening drugproblematiek adolescenten in ambulante hulpverlening is noodzakelijk
belang vroege detectie en interventie
gezin intensief betrekken bij therapie
residentiële opname is geen eindstation
herval is deel vh herstelproces!!
o dus is geen mislukte behandeling
o je moet steeds opnieuw hiermee kunnen omgaan!
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
19 | P a g i n a
Gehechtheid en psychopathologie
prof. Adriaenssens
Inleiding
Hechting van ouders aan kind lijkt ons vanzelfsprekend
we staan er niet meer bij stil dat dat eigenlijk pas in 1950 beschreven is
in Londen: na oorlog centrum voor kinderen waarvan ouders waren omgekomen
o hier was luxe, opvoeders, ... en toch ging het met deze kinderen mis
o Bowlby onderzocht dit → kinderen misten liefde!
hij ontdekte dat we gehechtheid vnl nodig hadden als we bang zijn, als het niet goed
gaat met ons (in nood)
DUS in nood richt je je terug tot je hechtingsfiguren vb. handje geven aan mama
hij dacht dat dit enkel in 2 eerste levensjaren werd gevormd
nu is dit allemaal voorzien op kinderafdelingen
Basis van gehechtheidsrelatie: ander draagt mee zorg voor mijn veiligheidsgevoel
gehechtheid is iets wat je hele leven blijft aanpassen!: je leert van elkaar bij waardoor je
gehechtheidsstijl verder evolueert
o "mama was vroeger heel streng maar ze is veranderd"
o crisismomenten zorgen ervoor dat mensen gevoeliger w voor elkaars gehechtheid
gehechtheidsrelatie is dyadisch
eigenschappen gehechtheidsband
o met specifiek persoon
o langdurig
o emotioneel significant
o nabijheid gewenst ; afwezigheid is stressvol
o verschil met vriendschap: nabijheid en comfort gezocht bij stress!
gehechtheidsgedragingen = gedrag dat w ingezet om gehechtheid te activeren
o vnl te zien bij angst, als kind moe is, pijn heeft of ziek is
Gehechtheid heeft doel!
veiligheid verwerven
springplatform hebben voor wereld te verkennen
o vb. komen op bezoek, kindje verbergt zich achter ouders, ouders zeggen dat het wel loskomt en dat
kind wat tijd nodig heeft
als iedereen dat respecteert: kleine gaat op schoot ouders zitten → na even gaat kleine wijzen
naar deur en dan zo telkens met kleine stapjes gaat hij steeds losser komen (telkens even terug
naar ouders en dan weer beetje verder dan vorige keer)
o oude hechting komt iedere keer weer terug! (vb. naar moeder van 80 jaar bellen) want je
weet dat je iedere keer weer terug naar veilige basis kan als je bang bent
zelfstandig worden: leren dat het mogelijk is om in eigen schoenen te komen staan
o vb. 5-jarige die weent want 'boos op Tim' → ouder die zegt 'je bent niet boos, ik denk dat je
verdrietig bent want je hebt gehoord dat Tim van school verandert want dat is goede vriend van je'
o dus momenten dat mens voelt dat iemand anders in zijn schoenen kan gaan staan maar
daardoor ook dingen bijleert → je leert taal van iemand anders
Sensitieve, veilige, spiegelende gehechtheid
goed ouderschap
o dragen van kind
o gehecht aan kind om het goed te kunnen laten
vertrekken (niet om het nog harder vast te
houden)
o wanneer nodig: handen om kind op te vangen
als die handen slaan, afwijzen, …: cirkel niet rond
maar slechts één richting!
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
20 | P a g i n a
o niemand die op mij wacht, niemand die mij mist
Rol van gehechtheid → pioniers: Bowlby en Ainsworth
Bowlby (jaren 40 – 50)
o ouders geven
discipline
zorg
relatie
o hechting door
kwaliteit van hechting: versterkt door angst
ontwikkeling in context normale ontwikkeling (loslating)
biologisch kader: hechten = overleven
‘interne werkmodellen’ voor latere relaties
verband onveilige hechting – psychopathologie
Mary Ainsworth bevestigde door onderzoek heel wat van Bolby’s ideeën maar voegde ook
essentiële ontwikkelingen toe
o belangrijkste bijdrage: aangeboren, biologisch gestuurde gehechtheidssysteem is
plooibaar
kwalitatieve verschillen in gehechtheidsgedrag van individuen berusten op verschillend
gedrag van opvoeders
ontdekking leidde tot classificatie van gehechtheidsstijlen → essentiële bijdrage vd
gehechtheidstheorie
o gehechtheidsstijlen
georganiseerd
bij geboorte reeds variatie in gehechtheid
ABC classicifatie
onveilig vermijdend (angstig-vermijdend) = A
20%
hebben hekel aan alle geknuffel
eerst op afstand → na tijdje wel toenadering vb. bij grootouders
mensen met maar weinig échte vrienden (want noemen niet iedereen
zomaar vriend)
veilig gehecht = B
70%
passen redelijk gemakkelijk aan aan nieuwe omstandigheden
onveilig ambivalent = C
10%
kinderen kunnen ouders niet lossen → iedere overgang is nieuw probleem
A en C noemt men ‘onveilig gehecht’ maar eigenlijk niet pathologisch: je moet leren
als ouder hoe kind zich voelt en dan kan kind zich ook aanpassen
gedesorganiseerd, geen strategie moelijk → tegenstrijdige reacties
aantrekken en afstoten
huilen en lachten tegelijk
Belangrijkste evoluties omtrent gehechtheid
ontwikkeling hechting = meer dan inprenting
sensitieve periode langer dan 2 jaar
effecten niet zo rigide
niet enkel aan één persoon
sociale ontwikkeling: invloed vroege en latere relaties
Waartoe het moet leiden: ontwikkelingstraject van gehechtheid
begint met huilen → eindigt met complexe affectieve boodschappen
begint met nood aan fysieke nabijheid → praten en non-verbale signalen als tekens van
hechting
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
21 | P a g i n a
begint met hechting aan enkele personen uit nabijheid → hechting ook aan personen buiten
gezin
begint met gehechtheidsgedrag bij scheiding van hechtingsfiguur → angstige dromen, nacht,
…
Gehechtheid en stressregulatie
ouders fungeren als buffer: externe stressregulatoren door bij heftige emoties baby te
troosten en tot rust te brengen
zich ontwikkelende hersenen: kwetsbaar voor te hoge niveaus psychofysiologische stress
hechtingsrelatie is systeem van stress- of emotieregulatie
o langzaam wennen aan stress: externe stressregulatie
o leren wat/hoe omgaan met stress: interne stressregulatie
van coregulatie naar zelfregulatie en leren mentaliseren
o neurobiologische component
vss gebieden zijn erbij betrokken
oa frontale kwab heeft functie in emotieregulatie
mentaliseren helpt bij reguleren van onze emoties
o mentaliseren !! = vermogen om mentale toestanden (gedachten, gevoelens, wensen en
verlangens) bij jezelf en bij anderen waar te nemen
verbeelding nodig om in te schatten wat anderen voelen, denken, wensen
hiervoor moet je mensen niet persoonlijk kennen
door te zien dat ander inspanning doet om in iemand anders zijn schoenen te gaan
staan: je leert zelf ook inspanning te doen om iemand anders te begrijpen en je in
iemand anders schoenen te stellen
mentaliseren kan rol spelen in aanmaak spiegelhormonen
veilige relatie is nodig om te mentaliseren
veilig: opvoeder in staat om sensitief beleving vh kind in te schatten → aan
betekenis taal geven
indien dit niet gebeurt en kind eerder afwijzing krijgt: neemt beleving over →
creatie vreemde of oneigen zelf
vb. ouders met psychiatrische problemen: psychopathologie en trauma’s uit
verleden die gepaard gaan met angsten en depressiviteit
moeite met nadenken over gedachten en gevoelens aan basis eigen gedrag
en zeker met begrijpen en erop te reflecteren
vermogen tot mentaliseren = beperkt
hierdoor: kans om gedrag kind te interpreteren vanuit eigen invalshoek en
projecties
maken onvoldoende onderscheid tss eigen behoeften en die van kind →
emotionele beschikbaarheid schiet vaak tekort
kunnen zich moeilijk voorstelling maken van belevingswereld kind
kind neemt beleving opvoeder over als deel vd eigen zelfervaring
intern werkmodel en mentaliseren
in interactie met belangrijkste verzorgers, hechtingsfiguren: kind ontwikkelt
basispatronen voor omgang met andere personen = interne werkmodellen
intern werkmodel beïnvloedt emotionele en psychologische ontwikkeling vh kind
in bijzonder: ontwikkelen van vermogen tot reflecteren
amygdala: continue stockage hechtingsinformatie → persoon die je op bepaald
moment ziet gaat doorheen intern werkmodel die gevoed w door
hechtingservaring
hechtingservaringen geven soort zicht op wereld
soms vergissen we ons → geregeld bijleren en interne werkmodellen bijstellen
één vd belangrijke leerpunten bij opleiding psychiaters: hoe leer ik eigen
werkmodellen aanpassen opdat ik opensta en hoe leer ik geboeid te zijn in
mensen waarvan ik normaal denk ‘dat is niks voor mij’
dus: gehechtheid uitbreiden
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
22 | P a g i n a
ontwikkeling intern werkmodel: als ouder sensitief kan afstemmen op behoeften vh
jonge kind, signalen kan ‘lezen’ (geluid, houding, blik) die uiting geven aan
behoeften
dan is binnenwereld vh kind in overeenstemming met externe wereld waarvan
ouder als hechtingsfiguur belangrijkste representant is
kind bouwt zo evenwichtig intern werkmodel van in relatie zijn met ander op
dit w vastgelegd in brein
Gehechtheidsproblemen
= verschillende problemen die kunnen voorkomen als fase hechting tss ouder en kind niet of niet
goed genoeg verlopen is
Onderzoek kijkt naar 2 aspecten
problematisch gehechtheidsgedrag
mentale processen: intern werkmodel en beoordelen van mentaliserend vermogen
Gedesorganiseerde gehechtheid
=4e vorm gehechtheid die je niet in aanleg kan hebben
zie je bij mishandelde/verwaarloosde kinderen of ervaringen die hieraan gelijk staan
kind waarbij er geen coherente strategie is: ene moment is kind gehecht, andere moment
totaal onthecht
o kinderen die onbetrouwbaarheid vd volwassenen geleerd hebben vb. soms toffe papa
maar soms slaat hij
o lichte en ernstige vormen mogelijk
risicofactoren
o oververtegenwoordigd in gezinnen waar mishandeling voorkomt
o depressie bij moeder en tienerzwangerschappen
o onverwerkt vroegkinderlijk verlies van hechtingsfiguur
gedesorganiseerde gehechtheid volgens Main en Solomon (1984)
o heterogeen gedrag: contradictorisch, niet gericht
o verkeerd gerichte of onderbroken bewegingen
o stereotype houdingen
o verstarde bewegingen/uitdrukkingen
o verward
o directe uiting emotie
o geen coherente strategie voor stress
o gedrag heeft geen evidente verklaring en geen aanwijsbaar doel
o aanzienlijke stress = verklaring 40 – 50% vd verwaarloosde kinderen ‘veilige hechting’
tov mishandelende ouder
Fonagy: familiaal geweld en gehechtheid
o bij geweld beschouwt pleger de andere als fysiek object of als lid van vreemde groep
maar niet als individu met belangen en wensen
pleger verplaatst zich dus niet
kan niet interpreteren
gepreoccupeerd met regels
ontkent betrokkenheid bij probleem
zoekt in kind schudige
is overtuigd van gelijk, “weet hoe het kind zich voelt”
o kind leert dat wat volwassene doet enkel in eigenbelang is
bij geweld: volwassene die handelt vanuit eigen gelijk en andere treft → niet meer
‘staan id schoenen vd andere’
grooming = volwassene die uitleg geeft naar kind toe → verhaal w plausibel, alleen
voor eigen belang
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
23 | P a g i n a
Criteria van gehechtheidsproblemen
normaal verstoord
affectie adequate affectie in vss interacties en situaties
gebrek aan affectieve uitwisseling of promiscue affecties
zoeken van troost bij specifieke volwassenen: verzorger
zoekt geen troost of op vreemde manier
vertrouwen, hulp zoeken zoekt hulp bij specifieke
verzorgers bij moeilijke vragen
buitensporige afhankelijkheid of net
geen hulp zoeken
samenwerking stelt zich coöperatief op tov verzorger
weinig coöperatief of ‘dwangmatige gehoorzaamheid’
explorerend gedrag gebruikt hechtingsfiguur als
veilige basis voor exploratie
geen controle aanwezigheid
verzorger of tegenzin verzorger te verlaten
controlerend gedrag weinig controlerend tov
verzorger
overbezorgd tov verzorger of
bestraffend controleren
reactie bij hereniging /
terugkeer
zoekt troost, positief contact contact lukt niet → negerend gedrag,
boosheid, geen affectie, stress vanwege scheiding blijft
reactie tov vreemden terughoudendheid, duidelijker in onbekende omgeving
geen terughoudendheid, veel lichamelijk contact zonder op verzorger te letten, met vreemden meegaan
Nog altijd geen vlotte manier om gehechtheid te testen behalve voor kinderen tss 9 – 18 maanden:
laboratoriumstrategie in 8 etappes tss ouder en baby
kijken naar toenadering zoeken
contact behouden
vermijding
weerspannigheid
→ enkel in onderzoekssituaties
Hechtingsprobleem versus –stoornis
onveilige/gedesorganiseerde gehechtheid = risicofactor, geen determinant
o hechtingsPROBLEEM
o gedesorganiseerde gehechtheid leidt vaak tot ernstige emotionele / gedragsstoornissen
hechtingsSTOORNIS is zeldzaam
Hechtingsstoornis
Primair vs secundair
primair (neonataal): ontwikkelingsstoornis die later w bevestigd
o ADHD of PDDNOS
secundair vb. negeren affectieve noden van baby, wegvallen moeder, …
Reactieve hechtingsstoornis (RHS)
diagnose = klinisch oordeel
o niet empirisch
o diagnose enkel bij bewijs pathogene zorg: mishandeling, misbruik, ernstige verwaarlozing
diagnostische criteria (DSM-IV)
o meeste situaties: opmerkelijk verstoorde en niet aan ontwikkeling aangepaste sociale
relatievormen optredend voor 5e levensjaar en duidelijk zichtbaar in
voortdurend mislukken om op aan leeftijd aangepaste wijze sociale interacties te
stellen of erop te antwoorden zoals duidelijk door overdreven geremde, overalerte of
erg ambivalente en tegenstrijdige reacties
gebrek aan duidelijke bindingen, wat blijkt uit onvermogen om in sociale relaties
onderscheid tsss personen te maken met duidelijk onvermogen om op die vss
personen passend te reageren
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
24 | P a g i n a
o stoornis is niet te wijten aan algemene ontwikkelingsstoornis zoals mentale handicap of
geen symptoom van pervasieve ontwikkelingsstoornis zoals autisme
o er moeten sporen zijn van vroegkinderlijke verwaarlozing
voortdurende veronachtzaming van emotionele basisbehoeften (koestering, troost,
aanmoediging vh kleine kind)
verwaarlozing van fysieke basisbehoeften (verzorging, voeding)
herhaaldelijke wisseling van basisverzorgers waardoor geen stabiele hechtingen
mogelijk waren
o men mag veronderstellen dat verwaarlozing onder punt 3 verantwoordelijk is voor
gestoorde gedrag, dat ook volgde op die verwaarlozing → te specifiëren
geremde type als vooral criteria onder 1a boventoon voeren
reageert niet goed in sociale situaties
zoekt contact met opvoeder en kijkt andere kant op
ene moment heel vriendelijk, dan weer agressief
vaak mishandeld of verwaarloosd
ontremde type als vnl cirteria onder 2a opvallen
kind kan niet hechten aan 1 persoon
is allemans vriend
kan moeilijk vrienden en sociale contacten houden
vaak veel wisselingen in zorgfiguren, instituut- en wisselende pleegsituaties
viscieuze cirkel
o normaal (veilige hechting)
positief denken
positief gedrag
positieve interactie
o igv hechtingsstoornis
negatief denken
gedragsstoornis
negatieve interactie
evidence based vaststellen van hechtingsstoornis
o ontwikkelingsgeschiedenis van gehechtheid met primaire opvoeders
verstoord gedrag kindgebonden of relatiegebonden?
o opvoedingsgeschiedenis
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
25 | P a g i n a
verstoord gedrag contextafhankelijk?
o observatie stressvolle situaties met primaire opvoeders
o observatie omgang met vreemden
onderscheid vreemden en vertrouwden
o gestructureerde observatiesituaties voor vergelijking
hechting continuïteit ouder-kind
o onderzoek van AAI: ouders kunnen best beantwoorden aan noden van kinderen als ze
hun kindervaringen zinvolle plaats konden geven en in staat zijn open te staan voor
andere stijlen
o betekent vooral: ouder moet erkenning kunnen geven dat hechting belangrijk is
o van man/vrouw naar vader/moeder
behandelbaar!
o hulpverlening bij hechtingsstoornis: wat zetten we daar tegenover?
contact en zorg → los van gedrag!
kind controleert via gedrag maar volwassene controleert door ondanks alles
empathisch in contact te blijven
‘utilization theory’ Milton Erickson (1980): ieder gedrag is bron van contact
o Attachment-Based Family Therapy (ABFT) = familie helpen oefenen met gehechtheid
relationele herkadering: van verwijten van gedrag kind naar versterken van wat werkt
in gezinsrelaties
minder kritiek, verwijt
ouders helpen steun geven
verantwoordelijkheid voor verandering = op niveau van gezinsgroep, niet alleen
van kind
band opbouwen met jongere → eerst focus op jongere als slachtoffer van situatie (vb.
kindermishandeling): ‘de therapeut verstaat je’
bouw relatie op
zoek samen doelstellingen voor behandeling
zoek samen welke stappen kunnen helpen om doelen te bereiken
bouw relatie met ouders op
leer hen empathisch luisteren
verken hun visie, emoties, reacties op emoties in algemeen en op negatieve
emoties in bijzonder
begrijp wijze van reactie tot nu en leer ze dan over emoties van kinderen
bouw oplossende vaardigheden op
buig kritische houding om in wens ontwikkeling te beschermen
verruim hun vaardigheden (vnl empathie)
bespreek uitingen van affectie
hechting taak
ouder-jongere gesprek
jongere uit zijn verwijten → ouders proberen rustig te blijven luisteren
en omgekeerd
therapeut gaat niet in op argumenten maar wijst op integriteit, intimiteit die bereikt
werd
vaardigheden versterken
verhoog aantal pogingen voor gesprekken en contacten
verminder sociale isolatie
help ouders om adviseurs te w voor hun kind
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
26 | P a g i n a
Ticstoornissen
prof. Steyaert
Inleiding: tics
Tics = vrij frequent (zeker voorbijgaande tics)
motorische tics
o tics = plotse motorische bewegingen
repetitief maar niet continu
onregelmatig (geen vast ritme)
onwillekeurig maar in zekere mate onderdrukbaar
premonitory sensation = bepaald spanningsgeval vooraf dat verdwijnt door toelaten
vd tic
bestaat voor alle soorten tics
leertheoretisch: gevolg is dat tic versterkt w
gevoel zelf valt niet te onderdrukken (heeft iets drangachtig) maar tic zelf meestal
wel redelijk te onderdrukken
tics zijn NIET onbewust: je voelt ze aankomen
meestal heel snelle bewegingen
niet doelgericht, niet zinvol
waar?
voorkeur: aangezicht, hoofd, hals, schouders
minder frequent: handen, middenrif, onderste ledematen
is niet dystonie!: dat is meestal niet snel en valt niet te controleren
o complexe tics = complexe onwillekeurige beweging zonder reëel doel
aanraaktics
complexe opeenvolging doelloze bewegingen vb. tongliktik
vocale tics
o geluiden: snuiven, kuchen, keelschrapen
snuiven en kuchen = meest klassiek
o soms schrille kreten
o soms verbale tics (spectaculair maar relatief zeldzaam)
(schuttings)woorden = coprolalie
echolalie
sensorische tics = onwillekeurig bepaalde waarneming visueel / sensorisch / akoestisch
teweegbrengen
o aanraken bepaalde materialen
o bepaalde visuele patronen bekijken
o roffelen
o …
DSM-5: onderscheid tss 3 aandoeningen waar tics kort of lang voorkomen en vss in ernst
voorlopige ticstoornis
o meestal enkelvoudige tic
o minder dan jaar
o komt vaak voor: ong 5% vd schoolkinderen heeft het ooit
persisterende motorische of vocale ticstoornis
o enkelvoudig / complex
o één / multipel
o langer dan 12 maanden
o familiale studies suggereren dat het goedaardige vorm van Tourette is
Tourette syndroom
DD van motorische tics
aan OCD verwante dwangstoornissen
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
27 | P a g i n a
o trichotillomanie (haren uittrekken); excoriatiestoornis (wondjes continu openkrabben)
o trage bewegingen, complexer dan tics, niet plots
o tics meestal op jongere leeftijd dan OCD
andere neurologische symptomen
o welke?
dystonieën
choreatiforme, atheotische bewegingen
dyskinesieën
o niet-controleerbare veranderingen van spierspanning
vaak ritmisch: akathisie, dyskinesie
andere plots: dystonie, hemiballisme, choreatiforme atheotische bewegingen
o meestal uitgebreider
o neurologische oorzaken
ziekten vb. Huntington, Sydenham, …
in aansluiting met gebruik neuroleptica
stereotype-bewegingsstoornis
o heel complexe motorische acties, veel trager
o w gedaan uit gewoonte, stress, …
o vaak bij autisme vb. met handen flapperen
o vergelijking met ticstoornis
stereotype bewegingsstoornis ticstoornis
langer durende en meer ritmische bewegingspatronen
plots en kortdurend
ook enigszins onderdrukbaar enigszins onderdrukbaar
eerder gefixeerd patroon veranderlijk patroon
kan overal voorkomen hoofdzakelijk hoofd, hals en schouders
(maar kan ook elders)
begint vaak voor 5 jaar begint meestal rond 5 – 7 jaar
andere neuropsychiatrische aandoeningen
Tourette syndroom
= meest zeldzame vd ticstoornissen maar hiermee komt men vaak bij psychiater (itt voolopige
ticstoornissen waarbij HA pt vaak terecht laat wachten)
Geschiedenis: zie slides
Diagnostisch proces
Diagnostische criteria DSM-5
multipele motorische tics
één of meer vocale tics (geluiden)
gedurende ten minste 12 maanden aanwezig
o tic moet niet hele periode aanwezig te zijn
o soms tijdelijk alleen vocale of motorische tics
o periode (max 3 maanden) geen tics
begint voor leeftijd 18 jaar
o opmerking: meestal zelfs al < 12 jaar (igv start bij pubers: vaak eerder iets neurologisch,
zeker igv blanke voorgeschiedenis)
niet gevolg van middelengebruik of specifieke neurologische aandoening (Huntington,
postvirale encefalitis)
Tics veranderen bij Tourette
2 soorten veranderingen
o aard en lokalisatie vb. eerst oogknipperen, dan schouder, …
o intensiteit en frequentie
dagschomelingen vb. avond meer dan ochtend
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
28 | P a g i n a
over weken en maanden
golvend patroon: heel opvallend bij kinderen (minder bij volwassenen)
versterkende factoren
o vermoeidheid, lang concentreren
o soms: langere stress (examens, …)
o soms: lichamelijke inspanning
maar kan ook omgekeerd zijn!
o koorts, infecties
Voorkomen
beginleeftijd: einde kleuterleeftijd
prevalentie
o in normale onderwijspopulatie
5/10.000 (?)
NB: in 1 onderzoek werd prevalentie 1,5 – 2,9% gevonden!!
aanvaarde prevalentie: 1% vd schoolkinderen 6 – 16 jaar
o volwassenen: ook ong 1%
probleem: wie noem je dan Tourette?
mensen die het ooit hadden: 1%
mensen die nu nog symptomen hebben: 0,5%
o mannen > vrouwen (4:1)
o opgelet
< 1/4 komt bij arts (→ klinische bias)
aanzienlijk hoger percentage bij kinderen met andere ontwikkelingsstoornis vb. 6% TS
bij ASS
TS: vaak geassocieerde problematiek
o geassocieerde symptomen
niet-obscene drangverschijnselen
geometrisch, dingen rechzetten
echopraxie (nadoen), echolalie (napraten), palipraxie (zichzelf nadoen), palilalie
(zichzelf nazeggen)
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
29 | P a g i n a
niet-obsceen onaangepast gedrag: kwetsende dingen zeggen e.d.
complexe tics
morbide tics (vb. kindje dat in moeder probeerde te knippen met schaar)
obscene drangverschijnselen – coprofenomenen
vb. schuttingstaal (coprolalie), copropraxie (vb. borsten proberen aanraken), obsceen
kijken
< 1/3 personen op volwassen leeftijd
context- of cultuurgebonden? (vb. Japan slechts 4%)
impulscontroleproblemen
plotse woedebuien: invoelbaar maar buiten proportie
roekeloos gedrag
o TS-plus
TS + ADHD
mogelijk tot 50% vd kinderen met TS heeft TS + ADHD
redelijk courant bij jongens
bij volwassenen niet zo goed onderzocht (wsl ong 8% TS + ADHD)
veel meer comorbiditeit dan bij zuiver TS
vnl in sfeer impulsinhibitie: CD, ODD, alcoholmisbruik
functionele hinder bij TS + ADHD: bijna volledig toe te schrijven aan ADHD-component
behandeling TS + ADHD
vaak eerst ADHD-problemen
impulsiviteit: gedragsmaatregelen
medicatie
rilatine?
niet ‘handig’ want methylfenidaat (dopaminestimulerend) versterkt tics
kan wel maar voorzorgen!
heel langzaam opbouwen (5 – 6 weken)
continu geven (want vnl stop en start medicatie zorgt voor ↑ tics)
tics opvolgen
strattera (atomoxetine): tegen ADHD en geen verergering tics (maar duur en niet
terugbetaald)
Estulic (guanfacine), Dixarit (clonidine): α2-block → vermindering TS en verbetering
aandacht
kinderen met TS + ADHD: ADHD blijkt vaker te verdwijnen dan indien niet met TS
TS + OCG (obsessief-compulsieve gedragingen of symptomen) / OCD
drang vs dwang
drang = soort onbestemd gevoel (kan heftig zijn)
vrij inhoudloos
kan wel angst zijn maar is niet sturend
dwang = vaak vrij complexe cognitieve inhoud
“als ik dit niet doe, dan zijn er consequenties” vb. smetvrees
kan ook dwanggedachte zijn zonder/met dwanghandelingen
obsessie = dwanggedachte
compulsie = dwanghandeling
TS + OCG
drang wordt dwang: obsessioneel worden van
coprolalie en copropraxie
niet-obsceen onaangepast gedrag / gedachten
ook morbide gedachten
echolalie en echopraxie, palilalie en palipraxie
geometrische drang wordt perfectionistische dwang
bij 11 – 80% vd personen met TS
lijkt toe te nemen bij ouder w
minder bij kinderen, meer bij adolescenten
kinderen kunnen dit soort klachten niet goed verwoorden DUS goed bevragen!
aanzienlijk meer hinder dan bij zuiver TS
TS + OCD
OCG kan OCD w bij TS
obsessies en compulsies gaan meer met angst en magisch denken gepaard
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
30 | P a g i n a
meer systeem in klachten
klachten worden meer als ik-vreemd ervaren
grens TS + OCG en TS + OCD is vaag
andere comorbiditeit
zelfverwondend gedrag
hoofdbonken, krabben, met voorwerpen in lichaam prikken, oogletsels
tot 60% vd TS-pt’en?
meer bij personen met MR
ernst correleert met vss aspecten van TS
stemmingsstoornissen: depressies
verhoogde prevalentie bij TS
verband met TS niet duidelijk
ook verhoging bipolaire stoornissen gevonden
angsten (faalangst, algemene angststoornis)
duidelijk verhoogde prevalentie
vaker samen met depressieve symptomen
wsl secundair
preventie!
TS + ASS
vaker bij globaler aangetaste kinderen (minder begaafd, …)
prevalentie: 5 – 10% TS bij ASS
handicap +++
Conclusie diagnostisch proces bij Tourette
strak hanteren van diagnostische criteria
bevragen geassocieerde symptomen!!
DD
evalueren van comorbiditeit
Afwijkende onderzoeken
Neuropsychologie
aandachtsstoornissen
problemen met responsinhibitie
problemen met responsorganisatie
o tgv ADHD-comorbiditeit??
zwakkere fijn-motorische controle?
Baron-Cohen: problemen met intention editor
Functionele brain imaging
fMRI tijdens vocale tics / coprolalie
o controles activeren frontale cortex
o TS-personen activeren frontale cortex + delen vh striatum
PET-scan: andere koppelingen tss vss onderdelen vh frontaal-striataal systeem
Oorzaken
Multifactorieel!
genetische voorbeschiktheid
auto-immuunverschijnselen
infecties
o groep A-hemolytische streptokok
o andere
immuundeficiënties
Genetische voorbeschiktheid
erfelijkheid > 50% van variantie (al dan niet hebben) van TS
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
31 | P a g i n a
patroon: ‘dominant met variabele expressie’
o wsl één dominant gen waarvan expressie mee bepaald w door andere genen
o gen: SLITRK1?
epigenetische fenomenen?
man zijn als genetische voorbeschiktheid
o mannelijke hormonen zouden ook rol spelen in expressie TS
o geen significante rol van testosteron na geboorte
o bepaalde varianten van genen voor geslachtshormonen voorbeschikkend voor expressie
TS?
PANDAS? = Pediatric Autoimmune Neuropsychiatric Disorders Associated with Streptococci
PANDAS = auto-immuun fenomeen
o mogelijk voorbeschikken bepaalde varianten van genen hiervoor
geschiedenis: infectie (keelontsteking) met groep A streptokok kan leiden tot auto-immuunfenomenen
o acuut gewrichtsreuma
o aantasting van hartkleppen
o Chorea van Sydenham = oudste PANDAS
PANDAS en TS
o bij TS 4 – 5x vaker sporen (ASLO) van infectie met (groep A) streptokokken
o bij TS 10x vaker auto-immuun antistoffen tegen basale ganglia in hersenen
o 2x vaker auto-immuun antistoffen bij TS pt’en met sporen streptokokkeninfectie dan bij
TS-pt’en zonder deze sporen
maar
o niet duidelijk of PANDAS oorzaak / uitlokkende factor van TS kunnen zijn
o mogelijk alleen rol in opflakkeringen
behandelingsmogelijkheden van PANDAS
o preventie: keelontsteking met streptokokken goed behandelen
o andere behandelingen tegen auto-immuun fenomenen hebben effect niet bewezen bij TS
Behandeling tics en TS
Psycho-educatie !!
kind en omgeving op hoogte brengen van wat TS is
o ouders
o leerkracht
o klas
o …
meeste kinderen zijn al voldoende geholpen met goede uitleg
vaak veel stigma → proberen vermijden!
o vb. door in klas uitleg erover te geven
Gedragstherapie
habit revesal = kind aanleren om ipv tic beweging te hebben die hier dichtbij aanleunt maar
minder storend is
o vervangende ‘tic’ → principe
tic geeft vooraf gevoel van spanning: hebben van tic doet dit gevoel verdwijnen →
opluchting (kan tic versterken)
daarom: bij voorgevoel andere beweging uitvoeren die ontspanning kan geven vb. met
veel kracht ergens tegen duwen
o beloningsschema nodig
exposure en response prevention
o pt stelt zich bloot aan uitlokkende factor
zeer geleidelijk w respons meer onderdrukt
vb. aanraak-drang slechts 5x per uur toelaten
o halen van doelstelling w beloond
o enkel succes igv heel goede gedragstherapeut
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
32 | P a g i n a
beperkte effectiviteit
o korte termijn wel
o lange termijn?
o wsl meer effectief voor obsessief-compulsieve klachten dan voor tics
Medicatie voor TS
algemeen
o geen medicatie die TS geneest
o alleen medicatie om comfortabel te leven → behoorlijke onderdrukking
o tics hoeven niet helemaal weg
o vaak medicatie nodig voor comorbiede aandoening: ADHD, OCD
neuroleptica
o welke GM?
aripiprazole (Abilify), pimozide (Orap), risperidone (Risperdal)
haloperidol (Haldol)
tiapride (Tiapridal), sulpiride (Dogmatil)
o allemaal dempend effect op dopamine-systeem
o vaak al effectief in lage dosis
o bijwerkingen (profiel wisselt van middel tot middel)
motorische problemen
cognitief
sedatie
aandacht- en geheugenproblemen
vlak affect
anticholinerge bijwerkingen vb. constipatie
metabool
eetlust neemt toe → overgewicht
metabool syndroom
hormonaal: hyperprolactinemie
clonidine (Dixarit, Catapressan)
o zeer geleidelijk effect op tics: weken opbouw
o gunstig effect op concentratie?
o effect matig
o bijwerkingen
slaperigheid
bloeddrukschommelingen
emotionaliteit
antidepressiva
o SSRI’s: Prozac, Serlain, …
o voor OCG / OCD
o effectief
bij volwassenen
minder duidelijk bij kinderen
o bijwerkingen: gering
wat eetlustvermindering
soms: ontremming
soms: suïcidale gedachten bij kinderen en jongeren
andere middelen
o nicotine-pleisters (tijdelijk)
o amantadine?
o antibiotica als duidelijk in aansluiting bij infectie (~PANDAS)
Tourette + ADHD
o methylfenidaat
kan heel zinvol zijn voor ADHD-component
risico op ↑ tics: vnl tijdens eerste 6 weken
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
33 | P a g i n a
zeer geleidelijk optitreren vanaf subtherapeutische dosis
niet onderbreken als het werkt
o atomoxetine
o clonidine / guanfacine
Andere behandelingen
neurochirurgie
o zeer zelden
o ersntige indicaties vb. extreem zelfverwondend gedrag
magnetische stimulatie: effect niet bewezen
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
34 | P a g i n a
Angststoornissen
Dr. Sijmons
Belang
Angstproblemen / -stoornissen: w te weinig onderkend en behandeld
uitstel van erkenning op niveau kind/adolescenten, ouders/leerkrachten, hulpverlening
maatschappelijk taboe
zeer frequent
Niet-behandelde ASTS bij < 18 jaar
ontwikkelingstaken / algemeen functioneren komen in gedrang
belangrijke voorspellers van psychiatrische stoornissen op volwassenheid
ASTS behandelen = secundaire preventie
Normale angsten vs pathologische angsten
Normale angsten tijdens ontwikkeling
evolutie
o selectie van angstsysteem dat focust op bedreigingen in omgeving die voor specifieke
leeftijden onmiskenbaar zijn en protectief voor leven en soort zijn
o normale evolutie = universeel
niet afhankelijk van kind tot kind
afhankelijk van leeftijd (vb. baby kan enkel op omgeving rond zich reageren)
cognitieve ontwikkeling
o angst vloeit voor uit (be)dreiging: reële bedreiging of subjectief aangevoelde bedreiging
o toenemende cognitieve mogelijkheden → angsten complexer bij ouder worden (denken
over wat je angstig kan maken)
leeftijdsverloop
Angst wordt angststoornis
als er wanverhouding is tss inherente bedreiging gesteld door specifieke stimulus en
cognitieve of lichamelijke reactie
als angsten aanhouden (vb. bang blijven van donker)
én er ernstige belemmering is van algemeen functioneren
Normale vs pathologische angst
normale angsten
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
35 | P a g i n a
o = in essentie ‘goedaardig’
o mild, voorbijgaand
psychopathologische angsten
o = niet in verhouding met uitlokkende situatie
onwilekeurig
irrationeel
o leidt tot
vermijding
verstoring algemeen functioneren
o ontwikkelings-psychopathologisch perspectief: klinisch significante angsten
(angststoornissen) zijn uitvergrotingen van normale angsten
Diagnostische kenmerken
Verschillende angststoornissen
separatieangststoornis (SAD)
o overmatige angst bij separatie van (meestal) ouders
o met bezorgdheid voor rampzalige gebeurtenis voor kind zelf of ouders die separatie kan
veroorzaken
tegenzin of weigering om naar school te gaan, te gaan logeren, alleen te slapen, alleen
thuis te zijn, …
nachtmerries over separatie, lichamelijke klachten
selectief mutisme (SM)
o niet spreken in specifieke sociale situaties waar verwacht w te spreken (vb. school)
ondanks normaal spreken in andere situaties (vb. thuis) gedurende ≥ 1 maand
o niet te wijten aan gebrek aan kennis of vertrouwen met gesproken taal in specifieke
sociale situatie
o kenmerken
vnl kleuters – begin lagere school
gaan zich op andere manieren uitdrukken vb. knikken, gebaren
andere ontwikkelingsstoornissen uitsluiten!
specifieke angststoornis
o angst voor specifieke stimuli of situaties
dieren, natuurlijke omgeving, bloed – injectie – verwondingen, bepaalde plaatsen, …
o blootstelling lokt onmiddellijke angstreactie uit
o vermijding van angstaanjagende prikkel (is tot zekere hoogte wel normaal)
sociale angststoornis (SAS)
o verlegenheid, terugdeinzen bij contact (MEER dan enkel verlegenheid)
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
36 | P a g i n a
o angst voor eigen optreden in sociale situaties
o schrik voor negatieve beoordeling door anderen
paniekstoornis
o afgebakende periode van intense angst of discomfort
o abrupt begin; piek binnen 10 minuten
o lichamelijke klachten: hartkloppingen, zweten/koud zweet, beven/trillen, ademnood,
borstpijn, nausea/buikpijn, duizeligheid
o gevoel van controleverlies, gekte, doodgaan
o typisch vanaf (14 –) 16 jaar
agorafobie
o uitgesproken angst/vrees bij gebruik openbaar vervoer, in open en gesloten ruimten, in
massa of alleen buitenshuis zijn (≥ 6 maanden)
o vrees over vermijding deze situaties owv gedachte dat ontsnappen moeilijk is of dat hulp
niet beschikbaar is als panieksymptomen optreden
gegeneraliseerde angststoornis (GAD)
o angst, bezorgdheid over vroegere en toekomstige gebeurtenissen
o lichamelijke symptomen
rusteloos
moe
concentratieverlies
prikkelbaarheid
spierspanning
slaapmoeilijkheden
o minstens 6 maanden aanwezig voor diagnose
Soorten angstreacties
fear = angst(gevoel) = wat er zich in lichaam voordoet bij onmiddellijk optredende, zeer
opvallende, specifieke en openlijke dreiging in nabije omgeving
o reactie: ontsnappen of vermijden
o normale, adaptieve reactie op gevaar (lichamelijk)
o orthosympatisch zenuwstelsel (adrenaline)
anxiety = (psychische) angst, (be)zorg(dheid)
o aanhoudende dreiging met minder precieze voorspelling (waar, wanneer) vh gevaar
o reactie: toegenomen fysiologische arousal
o abnormale reactie op gevaar (cognitief)
o HPA-as (cortisol)
Diagnostisch kader: DSM-IV/5
vroeger categoriaal: ofwel normale angst ofwel angststoornis
dan dimensioneel: geleidelijke overgang van normale angst naar stoornis
nu: dimensioneel met nog tussenklasse
o normale angst
o pathologische angst = subsyndromale angststoornissen
kinderen met angst die je ziet: beantwoorden vaak niet volledig aan criteria stoornis
maar wel behandeling nodig → dit is taal om dit te benoemen
niet meer normaal en kan in volgend stadium overgaan in stoornis
o angststoornis
Gemeenschappelijke kenmerken van angststoornissen: stimulus / situatie lokt vss zaken uit
gevoel: angst
lichamelijke reacties
o hoofdpijn (DD migraine)
o buikpijn / misselijkheid (DD maagontsteking)
o hartkloppingen, snelle hartslag
o zweten
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
37 | P a g i n a
o beven / trillen
o ademnood / hyperventilatie
o verstikkingsgevoel
o duizeligheid
o koude- of warmtegevoel (rood worden)
o spierspanning: pijnklachten
gedachten: negatieve affectiviteit
o negatieve lading toekennen aan gebeurtenis (maakt ook dat men er eerder onaangenaam
gevoel aan associeert)
o negatieve emotionaliteit
o neuroticisme
gedrag bij angst: vechten / vluchten = vermijding
o schoolweigering / partiële afwezigheid
o weinig / geen buitenschoolse activiteiten
o geen deelname aan activiteiten met buitenhuis slapen
Epidemiologie
prevalentie: angst met significante impact op algemeen functioneren (GCAS)
o 5 – 10%
o AS = meest frequent voorkomende kinderpsychiatrische stoornis!!
leeftijdsverschillen
o gemiddelde leeftijd van ontstaan angst: 8 jaar
o 50% ontstaat tss 6 – 12 jaar
geslachtsverschillen
o meisjes rapporteren gemakkelijker angstklachten dan jongens
voor alle angsttypes behalve OCD
op alle leeftijden
o geslachtsverschillen zijn nauwelijks significant
cultuur en socio-economische status
o etnische minoriteiten → trend (nog onvoldoende studies) meer angsten
o zwarten en kleurlingen → meer angsten dan blanken
o culturele verschillen omtrent inhoud vd angsten
o socialisatie door ouders aangebracht
o socio-economische status: armoede, geweld, ontberingen
Comorbiditeit – verloop – prognose
comorbiditeit met andere angststoornissen
o = homo-typisch
o grote kans om ook andere angststoornis te hebben als men er al één heeft!
comorbiditeit met andere kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen
o = hetero-typisch
o depressie is absolute nummer 1!!: OR 8,2
o CD / ODD 3,1
ODD = opstandige gedragsstoornis: kinderen moeten in angststoornis vaak opstandig
w om vermijdingsgedrag te kunnen doen
o ADHD 3,0 (uiten gevoelens altijd heel erg)
gelijktijdige vs sequentiële comorbiditeit
o angst in kindertijd → depressie tijdens adolescentie (kans vrij hoog)
o vroege depressie voorspelt angststoornissen (uitzondering: OCS)
o AS als voorloper van bipolaire stoornis
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
38 | P a g i n a
Etiologie - pathogenese
Individuele kwetsbaarheden: genetica (ong. 30%)
temperament
o temperament-model van Rothbart en Bates
temperament = manier van indrukken op te doen, te interpreteren en te verwerken en
vnl hoe ermee om te gaan
deels genetisch
deels evolutie door opvoeding, ervaringen, …
reactiviteit (onvrijwillig) = spontane, onwillekeurige manier van te reageren op
bepaalde prikkels
negatieve affectiviteit (NA) = toekennen van negatieve lading aan gebeurtenis
onaangename betrokkenheid op omgeving
neiging tot subjectief leed, angst, bezorgdheid, droefheid
gedragsinhibitie (15% vd bevolking) = inhibitie van aan gang zijnde motorische
programma’s
extreme inhibitie, onzekerheid bij confrontatie met nieuwe objecten, mensen,
gebeurtenissen
vnl in volledigheid bij jonge kinderen vb. panisch als ze op school w
achtergelaten
fysiologische arousal
mogelijke voorloper van
selectief mutisme
sociale angststoornis
positieve affectiviteit (PA) = toekennen van positieve lading aan gebeurtenis
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
39 | P a g i n a
extraversie / sterk opkomend voor zichzelf
neiging tot aangename betrokkenheid op omgeving
mate waarin men zich actief, gelukkig en enthousiast voelt
regulatie van reactieve processen (vrijwillig): effortful control (EC)
= doelbewuste controle: capaciteit om actieve controle te verwerven over
overheersende gedrags- en emotionele processen (reactiviteit)
vaardigheid om dominante respons te onderdrukken om subdominant antwoord te
geven → vrijwillig aandacht / gedrag
inhiberen (inhibitiecontrole)
activeren (activatiecontrole)
aandacht focussen of verschuiven (aandachtscontrole)
executieve aandachtsnetwerken
doel: lange termijndoelen, sociaal gedrag
o angstgevoeligheid
misinterpretatie van lichaamssignalen
voorspelt latere paniekstoornis
informatieverwerking: cognitieve modellen van informatieverwerking bij angst
o informatieverwerkingsbias = selectieve aandacht voor dreiging in omgeving vb. 2 dingen
misgelopen op volledige dag: “het was een rotdag”
inhibitie onmogelijk!
milde angst → vermijding = CGT (cognitieve gedragstherapie) effectief
ernstige angst → niet te ontkoppelen van dreiging = CGT niet effectief
onderwerp vd informatiebias varieert naargelang leeftijd (met bijhorende normale
angst): alle jonge kinderen hebben informatiebias voor dreiging
vermindert met toenemende leeftijd bij niet-angstige kind
neemt toe met leeftijd bij angstige kind
o interpretatiebias = overmatig ‘dreigende’ interpretaties maken van ambigue situaties
behandeling kan informatiebias verminderen → angst verminderen
stabiel over tijd
niet aanwezig bij jonge kinderen: verschijnt met voortgaande ontwikkeling
fysiologische arousal: hoge schrikreflex
o verstoring vd
autonome reactiviteit: hoger hartslagritme bij stress
ademhaling (hyperventilatie)
slaap
o lichaam moet tot rust komen als je angst wil inperken!
Omgevingsfactoren (70%)
trauma / stressoren
o separatie
o gezondheidsproblemen
o echtscheiding
o verlies
o misbruik
o ouders met weinig sociale steun
o hoge stressniveaus
o depressieve moeder
o beperkte familiale openheid op invloeden van buiten gezin
o omgang met leeftijdsgenoten
uitsluiting / verwerping / pesterijen → sociale angststoornis
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
40 | P a g i n a
hechting
opvoedingsstijl: optimaal is combinatie warmte en zelfstandigheid
o warmte tov kritische houding / verwerping → emotionele regulatie
o controle tov zelfstandigheid → zelfwerkzaamheid
angstconditionering
o klassieke conditionering: directe traumatische ervaring
o modeling: leren obv observatie angstige reacties van anderen
o verbale informatiepathway: overdracht negatieve informatie over onderwerp
Onderhoudende factoren
vermijding
cognitieve vervormingen
Protectieve factoren
regulatieprocessen (reguleren van emoties)
positieve cognitie
coping mechanismen (vb. praten)
Diagnostisch onderzoek
multi-informant gedragsvragenlijst vb. *CBCL
interview kind / jeugdige, ouders
o ongestructureerd klinisch interview
o (semi-)gestructureerd interview
DISC: Diagnostic Interview Schedule for Children
ADIS-C: Anxiety Disorders Interview Schedule for Children
vaak gebruikt: *K-SADS: Kiddie Schizophrenia and Affective Disorders Schedule
o observaties vb. PICA: Pictorial Instument for Children & Adolescents
zelfrapportagevragenlijsten
o MASC: Multidimensional Anxiety Scale for Children
o SCAS: Spence Children’s Anxiety Scale
o *SCARED: Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders
o KAV: Koala Angst Vragenlijst
oudervragenlijsten
o zelfrapportagelijsten hebben vaak ouderversies
o PAS: Preschool Anxiety Scale
familieanamnese
o opvoedingsstijl in gezin
o andere psychiatrische stoornissen of angsten in gezin?
o …
ontwikkelingsanamnese (hechting!)
psychodiagnostisch onderzoek: op specifieke indicatie
lichamelijk onderzoek
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
41 | P a g i n a
Behandeling
Behandelingsschema
Psycho-educatie: behandeling begint met uitleg geven!!
voorkomen
symptomen (vb. lichamelijke kenmerken zijn ook deel vd angsten)
etiologie en pathogenese
onderhoudende factoren
o vermijding, cognitieve vervormingen
o comorbiditeit
verloop
o chronische aard, kans op herval
o invloed van comorbide psychiatrische stoornissen
prognose
behandelmogelijkheden
CGT = cognitieve gedragstherapie
gevoel: angst → emotieregulatie
o emoties herkennen
o relatie gevoel – lichaam
lichamelijke gewaarwordingen → emotieregulatie
o ontspanningsoefeningen vb. buikademhaling, spierrelaxatie
o moeten geoefend w op momenten dat ze niet angstig zijn opdat ze dit kunnen gebruiken
als ze angstig zijn
gedachten – (be)zorg(dheid) → cognitieve herstructurering
o angstopwekkende gedachten herkennen/vervangen door angstverminderende gedachten
o leren nadenken of het normale gedachte/gevoel is of niet
gedrag (leerproces!) → desensitisatie (heel effectieve psychotherapie!!)
o rangschikken van angstaanjagende situaties: minst → meest beangstigend
o blootstelling
o lof en bekrachtiging
Gezinsbehandeling
ouder-kind interacties
o hechtingstype benoemen
o oorzaak aanpakken
opvoedingsstijl
omgaan met angstig kind
o angst accepteren + bespreken (zonder kant-en-klare oplossingen)
o goed voorbeeld zijn in omgaan met eigen angst, angst niet aanwakkeren
o probleemsituaties oplossen (tussenstappen!)
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
42 | P a g i n a
o letten op dingen die kind wel goed doet: trots zijn, vertrouwen uitspreken
o kind stimuleren om zelfstandig dingen te ondernemen (passend bij leeftijd)
o stimuleer kind om dingen die hij uit weg gaat toch te doen
o hou vol wat goed gaat
o ga niet te veel mee met vermijding, wees zuinig met geruststellen
o denk samen na over beloningen
o zet niet door bij paniek!
Medicatie
eerst psychotherapie!!
medicatie: kan om kind uit viscieuze cirkel te halen maar enkel in combinatie met
psychotherapie!
o bij (matige tot) ernstige angststoornis
o bij partiële respons op psychotherapie
o bij comorbide stoornissen
welke medicatie? SSRIs!
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
43 | P a g i n a
Trauma en psychopathologie
prof. Adriaenssens
Belangrijke oorzaak van treffen vd normale ontwikkeling: mishandeling, trauma, geweld
Inleiding
Netwerken van geweld
traumatische ervaring kunnen in veel verschillende richtingen gaan
als je in gezin bepaalde vorm kan terugvinden: ook sneller andere vormen
o vb. kindermishandeling → hogere kans op ouderengeweld
o als kindermishandeling opgelost is: kernmechanismen van geweld blijven aanwezig → w
afgeleid naar andere persoon vb. echtgenoot
Vroeger: vaak discussies met ouders “ik moet mijn kind niet opvoeden zoals gij dat doet”
ondertussen is geweldloze opvoeding meer normaal bij ons
discussie wel nog vaak met mensen die uit landen komen waar dit mag → normaal bij hun
o dan moet je stappen zetten om duidelijk te maken dat we geweldloze opvoeding willen
Onderzoek naar negatieve jeugdervaringen (ACE study, Felitti, 1998)
17.000 deelnemers
o als kind mishandeld / verwaarloosd / misbruikt
o opgegroeid in gezin met aan alcohol- of drugs verslaafde ouder
o opgegroeid in gezin waar moeder mishandeld werd
o opgegroeid met ouder in gevangenis
o …
vonden sterke relatie tss psychische en lichamelijke gezondheid van personen vs deze
negatieve emotionele ervaringen in jeugd
o veel chronische ziekten bij volwassenen w decennia eerder bepaald (in jeugd):
overgewicht, diabetes, hartproblemen, …
o als kind traumatische ervaringen → men leert dat lichaam niet in staat is om je te
beschermen tegen geweld
vb. op volwassen leeftijd kom je bij huisarts: "je moet iets doen aan je obesitas", pt en HA
denken beiden dat dit gaat lukken wanneer pt buiten gaat maar wanneer pt thuis is: trekt ijskast
terug open
dubbelzinnige relatie met eigen gezondheid
hersenen begrijpen het probleem wel
lichaam zegt "de pot op": men kan voor lijf niet zorgen want dat lijf heeft ervoor
gezorgd dat pt en niet iemand anders misbruikt is in zijn jeugd
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
44 | P a g i n a
o levensloop: indrukwekkende cascade waarvan men in KJP eerste elementen ziet
Vormen van kindermishandeling
meeste kinderen die mishandeld worden: maken GEWELD mee
o = mengvorm van alle soorten mishandeling
o taak als zorgverlener: kijken waar beleving begint!
fysieke en seksuele mishandeling
o losstaande gebeurtenis
o herhaalde gebeurtenis
verwaarlozing en emotionele mishandeling: chronisch interactiepatroon kenmerkend voor
relatie dader / kind
Typologie stressoren
type I trauma = acute stressor
o niet misbruikgebonden
o oa éénmalig ernstig traumatisch gebeuren
als ontwikkeling verder normaal verlopen: men kan hier normaal uit herstellen
geen psychiatrie nodig → er is verdriet e.d. maar je moet gewoon gezin en omgeving
motiveren om elkaar tijd, vriendschap, hulp (praten), … te geven
op begin heel erg mee bezig: gaat op en af
na tijdje (ong 1 – 1,5 jaar) kan je het plaats geven → integratie
integreren in zelfbeeld
verwerking tov dader
type II trauma = complex trauma (trauma developmental disorder, complex posttraumatic
stress disorder)
o chronisch en/of misbruikgebonden stressor
oa terugkerende meervoudige stressoren
verstoorde ontwikkeling
dader binnen opvoedsysteem
wortelt in vroege kindertijd
o verantwoordelijk voor emotionele, gedrags- en cognitieve stoornissen!
affect en impulsiviteit regulatie
aandacht en concentratie
zelfbeeld
hechting en relaties met anderen
KindermishandelingVerstoring
neurobiologische ontwikkeling
Sociale, emotionele en cognitieve beperking
Ontwikkeling risicogedrag
• gezondheid
•psychisch welzijn
Ziekte, handicap en sociale problemen
Vervroegd overlijden
•want hebben te weinig voor zichzelf gezorgd
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
45 | P a g i n a
somatisatie (vb. buikpijn, slapeloosheid, …)
verstoring van mentalisatieprocessen = problemen om zich in te leven in ander
persoon
logisch want nooit is iemand in schoenen kind gaan staan
kind heeft nooit geleerd dat inleving bijdraagt tot correct gedrag
→ uitleggen aan kind dat het één rode draad is waardoor problemen er zijn
Trauma, gehechtheid en hersenen
Neurobiologie van trauma
Kindermishandeling beschadigt neurobiologische processen en verstoort normale zelforganisatie
omvang hersenen neemt sterkst toe in eerste levensjaar: neuronen vormen vanaf geboorte
netwerken (2 jaar)
neurale netwerken zijn heel gevoelig aan stimulatie!
o kind dat hele tijd in buggy/relax/… zit: hersenen w niet geprikkeld en niet gestimuleerd →
veel minder vertakkingen en neurale synapsen w ontwikkeld dan als men ermee bezig is
(ertegen praten, oppakken, ...)
o neurale netwerken die er al waren maar als men niet met kind bezig is: neurale
netwerken verdwijnen
o DUS kind ontwikkelt overal tekorten
Kindermishandeling ontregelt stress-huishouding
significante correlatie tss aanhoudende stress, verhoogd cortisolniveau en beschadiging vd
hippocampus
o bij trauma is er productie van forse hoeveelheid stresshormoon
o toxische dosissen cortisol leiden tot afsterven van hippocampale cellen
hippocampus tot 30% kleiner terwijl deze net belangrijk is voor herinneringen juist te
stockeren
neuron in rutige omgeving ontwikkelt veel beter dan neuron die ontwikkelt in
stressvolle omgeving
heel arme cel → kan veel minder vertakkingen maken
gevolg: makkelijker leerproblemen, moeilijker om emoties te regelen, …
MRI: verschillen tss trauma en normaal
o ventrikels groter
o vermindering neurale netwerken: weefsel ziet er sponsiger uit (minder stevige structuur)
o verlies corticale cellen (minder leerervaringen, geheugenfuncties, …)
Kindermishandeling beschadigt emotionele geheugen
wat gebeurt er normaal met informatie die gescand wordt?
o ‘hoge’ baan via neocortex: informatie w gedetailleerd bekeken
o ‘lage’ baan langs limbisch systeem: scannen op veiligheid → niet iedereen reageert gelijk
sommigen lopen naar gevaar toe (fight)
sommigen lopen weg (flight)
anderen blijven staan en doen niks
als amygdala vaak aan werk is (veel traumatische ervaringen): w hyperactief → kinderen
beginnen heleboel situaties te interpreteren als alarm
o als kind alleen is bij volwassene (na time-out): kind heel rustig want ondertussen heeft
hoge baan (prefrontale cortex) kunnen interfereren
o kinderen lijden onder hyperactiviteit van limbisch systeem: continu misinterpretaties van
gebeurtenissen waardoor lijf in gevechtspositie gaat maar als hoge baan dan screent:
kind heeft door dat het fout was
therapie: herconditioneren amygdala → jongere leert om meer over situaties na te denken, …
o we kunnen amygdala desensibiliseren
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
46 | P a g i n a
o hierbij helpt het om op neutrale plek te zijn (vb. niet thuis, niet in leefgroep waar vanalles
al is misgelopen)
DUS: symptomen van constructiefouten
Stoornissen
complexe stressstoornis (zie eerder)
posttraumatische stressstoornis
o DSM-IV criteria
blootstelling aan traumatische ervaring
traumatische gebeurtenis w voortdurend herbeleefd
in spel, dromen, opnieuw ‘voelen’, hallucinaties, dissociatieve episodes met
flashback, trauma-specifieke heropvoeringen, …
fysiologische reacties bij stimuli die op aspect vd gebeurtenis lijken of symboliseren
intens psychisch lijden bij stimuli die gebeurtenis symboliseren of erop lijken
aanhoudend vermijden van prikkels die bij trauma horen of dempen vd algemene
reactiviteit
pogingen om gedachten, gevoelens, plaatsen, betrokken mensen en gesprekken
erover te vermijden
onvermogen om zich belangrijk aspect te herinneren
verminderde belangstelling voor activiteiten, gevoelens van
onthechting/vervreemding, niet in staat lief te hebben, geen toekomst meer hebben
aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid
moeite met slapen, prikkelbaar, woede, moeite met concentreren, overmatig
waakzaam, overdreven schrikreacties, …
dit is vaak reden waarom ze op consultatie komen vb. leerproblemen
o natural history van PTSD
o verruimen vd gediagnosticeerde groep: nu ook PTSS voor
personen met minimaal psychotrauma
getuigen
wie secundair slachtoffer is
trauma kan achtergrond zijn van iedere psychiatrische stoornis (tot 50% vd kinderen in
KJP): traumagerelateerde psychopathologie
o acute stressstoornis
o PTSS
o depressie
o pathologische rouw
o separatie angststoornis
o andere angststoornissen
o somatisatiestoornis
o drugverslaving
o slaapstoornis
o hechtingsstoornis
o antisociale gedragsstoornis
o eetstoornis
o paniekstoornis
o dissociatieve stoornis
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
47 | P a g i n a
o persoonlijkheidsstoornis
Continuïteit? → aspecten van mishandeling
kenmerken kind
o leeftijd
o geslacht
o temperament
o handicap
ernst
frequentie
sociale steun
Gevolgen op lange termijn
25% vd slachtoffers heeft ernstige langetermijn gevolgen
50% heeft faseproblemen
o tegen volwassen leeftijd hebben ze het plaats gegeven in leven
o ze hebben het er niet continu moeilijk mee
Behandeling
3 elementen die beschermen → vormen basis voor therapeutisch beleid
taxatie = waar leg je de verantwoordelijkheid voor wat je meegemaakt hebt?
o als je verantwoordelijkheid bij volwassene ("ik was nog maar een kind") legt: beter
beschermd dan als je ze bij jezelf legt ("ik had het moeten gaan zeggen")
coping
o actieve coping (ik laat me niet doen!) = beter beschermd dan passieve coping ("het is al
slecht begonnen bij begin van mijn leven")
steun en erkenning: heel beschermend!!
o mss geen erkenning van ouders
o erkenning van vrienden, hulpverleners, … ("ik geloof in u")
→ hulp organiseren in die 3 elementen!!: traumabegeleiding
tempo slachtoffer respecteren
steun en erkenning geven
taal geven
helpen van passief naar actief copen te groeien
leren dat ze verantwoordelijkheid niet bij zichzelf leggen
Evidence-based behandelen: traumagerichte cognitieve gedragstherapie (TG-CGT) → 6 stappen
stabilisatie en betrokkenheid
psycho-educatie (pt zichzelf beter doen begrijpen)
angst management
exposure
cognitieve herstructurering
herval preventie
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
48 | P a g i n a
Anorexia nervosa
prof. Danckaerts
Op jonge leeftijd
afvallen is altijd alarmteken!: kinderen zijn nog a/h groeien dus als zouden eigenlijk gewicht
moeten bijkomen
atypischer beeld: kunnen nog echt niet over anorectische gedachten spreken → gaan meer
met gedragsbeeld moeten werken
Definitie anorexia nervosa (AN)
DSM-IV (verschillende problemen mee)
weigering lichaamsgewicht te handhaven op minimaal 85% van voor leeftijd/lengte te
verwachten gewicht
o ~ BMI 14,5
o igv kinderen: BMI is moeilijker te gebruiken → eerder curves met percentielen
intense angst om in gewicht toe te nemen
o veel minder bij jonge kinderen
verstoord lichaamsbeeld
o jonge leeftijd: minder erkenning hiervan
amenorroe (3 cycli)
o moeilijk criterium want jonge kinderen hebben vaak eerste maandstonden nog niet gehad
DSM-5
restrictie op voedselinname leidend tot lager dan minimaal verwacht gewicht
intense angst om in gewicht toe te nemen of gedrag dat ertoe leidt dat dit minimaal
verwacht gewicht niet gehandhaafd blijft
verstoord lichaamsbeeld of persistente weigering om ernst van gewichtsprobleem te
onderkennen
o vb. schouder ophalen ‘goh ik weet niet, het is niet zo erg’
ernstcriterium = BMI
Algemeen
Subtypes
beperkende (restrictieve) type
o kan echt heeeeel weinig zijn dat ze eten
o vnl bij kinderen en pubers
vreetbuien / purgerende type
o vreetbuien
o laxantia, zelfgeïnduceerd braken, diuretica
Voorkomen
lifetime prevalentie
o 0,3 – 1% bij vrouwen
o mannen: 10x minder
pubers 0,7%
meeste beginnen 15 – 19 jaar maar er zijn uitlopers in beide richtingen
igv jongen: nog veel koppiger dan meisjes bij behandeling
Prognose
langdurig proces
o therapie 1 – 1,5 jaar
o volledig herstel
meestal pas na 5 jaar
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
49 | P a g i n a
na 10 – 15 jaar: 75% volledig hersteld
mortaliteit op lange termijn hoog (6 – 20%)!
o maar in kinderpsychiatrie zelf meestal niet: pas later in ontwikkeling
lichamelijke complicaties
suïcide
o outcome beter igv start behandeling in vroeg stadium! → niet té terughoudend zijn met
stellen diagnose en opstart behandeling
Differentiaal diagnose
functionele dysfagie (slikvrees/braakvrees)
o = van ene op andere dag niks meer kunnen eten omdat je niks meer kan slikken
o kan vb. tgv trauma
somatoforme stoornis
o = klachten die zich voordoen als somatische klacht maar psychiatrische oorzaak hebben
o met buikpijn
selectief eetgedrag
depressie
middelenmisbruik
somatische problemen
o infecties
o chronische darminfectie, diabetes, …
o hormonale oorzaken
o maligne proces
Geassocieerde problematiek
onderliggend heel vaak angst-gestuurd
o angst om goed te doen, wil om te doen behagen, idee dat het nooit goed genoeg is
o meestal vooraf aan AN
vaak andere obsessies en compulsies aanwezig of aanwezig geweest (ook angstgerelateerd)
o gegeneraliseerde angststoornis
o obsessief compulsieve stoornis
o separatieangststoornis
o sociale fobie
soms sociale meisjes
maar geregeld gevoel van niet volledig aanvaard te w of betrokken in schoolintriges
enzo (minderwaardigheidsgevoel)
vaak dysfore pt’en: hebben vaak weinig plezier in dingen → graduele afbouw activiteiten (dus
vnl tijdens AN proces)
o is gevolg van minder eten: reserves geraken op, w hypomaan
o maar depressie als zodanig kunnen ze niet herkennen bij zichzelf: soort van ‘niet meer
voelen’
hyperactiviteit
o doen veel en vaak aan sport
o vnl in functie van: “hoe meer ik beweeg, hoe meer ik kan afvallen”
neuropsychologische deterioratie → alle cognitieve functies ↓ (door tekort aan glucose)
o aandacht
o geheugen: lijkt alsof ze dommer w
o visuo-spatieel inzicht
Complicaties: lichamelijke weerslag
vergelijken met lichaam dat in winterslaap is gegaan → alle autonome functies gaan trager
gaan: zie je aan buitenkant van lichaam
algemeen
o lethargie (moe)
o groeivertraging
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
50 | P a g i n a
door
hypothalamische dysfunctie
malnutritie
= irreversibel op lange termijn
o kou
vitale tekens
o bradycardie (potentieel levensbedreigend!)
o hypotensie
o hypothermie
maturiteit: vertraging pubertaire ontwikkeling
gastro-intestinaal
o buikpijn
o doordat bewegingen darm ook tot stilstand komen: obstipatie
o fecale impactie
huid: “ze zien eruit als oud vrouwtje”
o droge huid
o haaruitval
o lanugo = donshaartjes waarmee baby’s geboren w (bescherming tegen hypothermie)
o acrocyanose
o hypercarotenemie (geel)
o breekbare nagels
musculoskeletaal
o spierzwakte want spieren w opgegeten
o osteopenie
o scoliose = onomkeerbaar als het te lang duurt
cardiovasculair
o bradycardie
langer QT-interval → gestegen risico op plotse dood
o perifeer oedeem
o gebrekkige perifere doorbloeding
o hartfalen (oa hypokalemie) = potentieel dodelijk
zeker bij mensen die veel braken! → opname noodzakelijk!
CZS
o epilepsie
o perifere neuropathie
o myopathie
o verminderde hersenmassa (niet altijd reversibel)
metingen: meest karakteristiek
o hypogonadotroop hypogonadisme
< LH
<FSH
o hypercortisolemie
In de praktijk: lastig
meisjes die hier bewust mee bezig zijn: ontzettend goed in verstoppen van wat er gaande is
o aan ene kant heel fier dat ze dat zo goed kunnen vermageren
o toch kunnen ze het zo goed verstoppen → ouders hebben het vaak niet door
waarmee heeft late herkenning te maken?
o geen gewichtsverlies: kinderen die in groeispurt terecht komen verliezen geen gewicht,
maar groeien terwijl (zouden eigenlijk in gewicht moeten bijkomen)
o zeer inventief in reductie hoeveelheden
vb. veel prutsen met eten → veel doen op bord met scheppen enzo maar als je goed
kijkt wat ze nu eigenlijk echt eten: bijna niks w gegeten
o selectief eetgedrag
o soms verwarrende preoccupatie met voeding vb. altijd willen koken
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
51 | P a g i n a
o verstoppen via kleding, gewicht manipuleren (vb. heel veel drinken op voorhand, gewicht
in zakken steken, …) → je moet ze wegen in bijna ontklede toestand
o actief/sportief
o vermijden medisch onderzoek op school!
alle kinderen die niet naar medisch onderzoek willen moeten eigenlijk opgevolgd w vb.
blauwe plekken, anorexia nervosa, …
pt’en eerder angstig-perfectionistisch voordien
Etiologie
Blijft eigenlijk groot mysterie
genetische factor
o familiaal risico: RR bij vrouwelijke 1e-graadsverwanten is 11,3
o schatting erfelijkheidscoëfficiënt (obv tweelingenstudies): > 50%
50% erfelijke redenen waarom men AN krijgt
50% niet-erfelijke redenen
o onderzoek naar neurotransmitters: genassociaties serotoninesysteem? → inconsistente
bevindingen
vroege ouder-kind factoren
o er lopen vaak ‘gekke’ moeder-dochter relaties bij (vb. heel controlerend, …) maar is
moeilijk uit te maken of dit kip of ei is…
o hechtingsstoornissen: komt vaker voor bij anorexia nervosa
zeker niet bij merendeel vd AN pt’en!
o seksueel misbruik: relatie met boulemia nervosa (probleem vaak bij wat oudere pt’en)
o NIET: ‘anorexogene gezin’ (oude term)
mama heel streberig
geen implinciete toelating geven aan dochter van iets anders te mogen zijn dan hoe
mama het perfect ziet
vader w helemaal buitenspel gezet
zeer zeldzaam: PANDAS
o = auto-immuunreacties nadat men ooit streptokokkeninfectie heeft gehad
culturele invloeden: schoonheidsideaal / sport
o Westerse ziekte!!: oorzaken
we hebben voldoende eten
eten heeft zekere betekenis: ouders hebben graag dat kind goed eet
mama w nog steeds gezien als persoon die daarvoor moet zorgen
als kind zegt ‘ik eet niet meer’: is rechtstreekse rebellie tov mama (niet tov papa)
o komt niet voor in ontwikkelingslanden
Verklaringsmodellen (nog geen enkele zekerheid)
oudste: psychodynamische model
o psychologische conflicten (Freudiaans)
onderdrukking sexuele fantasieën tov papa
rejectie vrouwelijke sexualiteit
intrafamiliale oedipale strijd
o AN = oplossing voor deze driftenconflicten want men blijft klein dus er moet geen
concurrentie zijn met mama
ontwikkelingsachterstand emotieregulatie en zelf-concept in interactie met materneel
overinvolvement–spanningsveld in puberteit
o gaat ervan uit dat puberteit fase is waarin dochter kritiek moet kunnen uiten op
ouders/mama → 2 mogelijkheden waarbij men rebellie minder kan uiten
dominante moeder die dit niet toe laat
mama die ‘perfect’ is waardoor je er niet tegen kan rebelleren
o igv AN: ze voelen dat er verdoken aandacht en ongerustheid is van mama (terwijl ze zelf
“erboven” staan) = verdoken rebellie
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
52 | P a g i n a
hebben gevoel dat ze mama te snel af zijn
AN = ‘fobie’: pathologische angst voor volwassen lichaam
o met inenging bewustzijn en ontwikkeling rituelen: “angst voor vetheid’ ipv “nastreven van
dunheid”
o obsessionele angsten: hygiëne, controleren, veiligheid, gezondheid, …
AN = identiteitsstoornis
o hebben “lege identiteit”: meisjes met weinig eigen karakter, weinig standpunten, …
o via vermageringsproces: ineens vinden ze identiteit, iets waarin ze goed zijn en wat ze
beter kunnen dan anderen
dus zelfevaluatie = gewicht
Ze komen in visieuze cirkel terecht: na tijdje komen ze vast in negatieve cognities en in gebrek aan
energie om er nog iets aan te doen → kunnen dan heel koppig zijn in toch maar niet iets eten
Behandeling
Algemeen
ideale behandeling (zeker voor kinderen): dagbehandeling
o hier zijn nog onvoldoende mogelijkheden toe in België!
o zijn vaak meisjes die nog goed in gezinscontext functioneren als anderen het tijdrovende
en belangrijke moment van maaltijd deels willen overnemen
kan soms ambulant lukken maar vaak (langdurige) opname noodzakelijk
idealiter: 3 soorten verantwoordelijkheid nemen
o arts (liefst niet psychiater): lichamelijke bewaken
hierover spreken met AN meisje
rationaliteit bespreken met meisje
BLIJVEN motiveren dat dit niet gezond is: op bepaald moment wordt cognitieve
terug wakker en dan gaat meisje dit zelf ook inzien
iedere keer terug streefdoel zetten
mag ook niet te snel want anders is het pseudoproces en gevaarlijk proces
o diëtiste: voedingsadvies
meisjes kunnen vaak uren praten over voeding → dit is hier kanaal voor
o psychiatrie: psychotherapie
gezinstherapie
individueel
ambivalente motivatie: motivatietechnieken + enige dwang onvermijdelijk
o vroeger heel streng regime → werkte niet zo goed (nihilisme, krijgen idee dat ze niets
meer waard zijn)
o iets toegeeflijker regime w beter geaccepteerd!
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
53 | P a g i n a
Ambulante behandeling lege artis
arts bepaalt minimum gewicht en streefgewicht
diëtiste geeft voedingsadvies
gezinstherapie
o vnl bij < 15 jaar (eens erboven: EBM geen echte waarde)
o belang: vnl leren wat iedereen zijn rol is, hoe er gecommuniceerd moet w, …
o langdurige, intensieve behandeling
intensief: begin 2x/w → later 1x/w
langdurig (> 1j): tot gewichtsherstel en –stabilisatie
o grote problemen tss kind en ouders?
hoog-kritische gezinnen: eerst ouders en adolescent afzonderlijk zien (fase 1)
laag-kritische gezinnen: direct samen
o vss dingen die aan bod moeten komen bij uitleg aan ouders: psycho-educatie
oorzaak AN onbekend
gezin is niet pathologisch
kind is niet anorexia nervosa
maar kind gaat wel veranderd zijn na ziekte: ondertussen puberteit doorgemaakt
ziekte met langdurig verloop
potentieel gevaarlijke complicaties
noodzakelijk om te behandelen
o tegenwoordig veel gewerkt met multiple family therapy
= verscheidene gezinnen samen in behandeling rondom zelfde problematiek
waarom?
gezin ≠ oorzaak
wel belangrijk bij genezingsproces
hierdoor voelen ze zichzelf niet meer persoonlijk mislukt in opvoeding: ze
herkennen het en ze hebben door dat het ziekteproces is
Eisler: gezin organiseert zich rond probleem
eetstoornis domineert gezinsleven
beperking in gebruik van aanpassingsvaardigheden van gezinsleden
uitvergroten gezinsdynamieken
verenging tijdsperspectief naar hier en nu
niet meer voldoen aan noden horend bij vss levensfasen
o gezinsbehandeling: in verschillende fasen om te leren ermee om te gaan
fase 1: rond voeding/gewichtsherstel
4 – 6 maanden
gezinsmaaltijd = observatie gezinspatronen
ouders hebben controle over hoe veel kind moet eten
zoeken zelf hoe veel dit moet zijn voor gewichtsherstel (ondersteund door
therapeut)
omdat cognitie meisje zo afwezig is dat ze het niet zelf kan beslissen
andere thema’s w uitgesteld
gewichtsherstel is cruciaal voor omkering vd lichamelijke weerslag van AN!
moet soms geforceerd gebeuren
maar voorzichtig: te snelle gewichtstoename kan ook potentieel gevaarlijke
effecten hebben
fase 2: stabiel gewicht
3 – 4 maanden
overgang maken van controle door ouders → controle door adolescent
siblings: bijdrage mbt activatie / ondersteuning
fase 3: algemene therapeutische fase
2 – 3 maanden
adolescentaire thema’s: ontwikkeling persoonlijke autonomie
puberteit
socialisatie
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
54 | P a g i n a
separatie ouders
seksualiteit
iedereen moet leven herorganiseren na lange en intense focussen op AN
individuele therapie: zoeken naar aanknopingspunten in redeneerwijze van meisje zelf
o doelen
eetgedrag veranderen
verbreden van tunnelzicht waar ze op dat moment in zitten
gestoorde cognities mbt lichaamsbeeld en belang ervan veranderen
zelf-expressie op andere terreinen dan diëten bevorderen
ontwikkeling emotie-regulatie en zelf-concept bevorderen
aanwezig stellen van ‘de andere’
o type individuele therapie: niet belangrijk!
o cognitieve remediëringstherapie (CRT)
principe: naar zelfde probleem kan je op vss manieren kijken
doel
verbeteren vd executieve functies: ↑ set shifting en grotere geheel leren zien
inflexibele gedragingen en gedachten flexibeler maken
hollistisch leren denken
promoten van reflecteren → zo komen tot meer bewustzijn
metacognitief denken versterken
nadenken over sterktes en zwaktes
veranderen van cognitieve strategieën
ontdekken van nieuwe denkstrategieën
verschil met CBT: gericht op denkproces, niet op inhoud
medicatie
o geen specifieke behandeling gekend
o fluoxetine (Prozac®)
kan neiging tot herval verminderen
geen snellere gewichtstoename
o olanzapine (Zyprexa®) = atypisch antipsychoticum
krijg je honger van maar wil is sterker dan wat medicamenten kunnen teweeg brengen
helpt soms wel om neurotische gedachten waar ze in vast zitten aan te passen: effect
op ‘anorectische ruminatie’ die verbetering in weg staat
gewichtstoename als neveneffect antipsychotica: niet blijvend bij AN
o cyproheptatine (Perlactin®, 1e generatie antihistaminicum)
matig effectief qua gewichtsbeïnvloeding
weinig gebruikt in praktijk
Residentiële behandeling
criteria voor opname (geen exacte criteria, richtinggevend)
o BMI < 13
o braken met gestoord kaliumgehalte
o QT-verlenging op ECG
o decompensatie gezinssysteem = gezin zegt “wij kunnen niet meer”
o geen evolutie na ambulante therapie (2 – 3 maanden bezig)
behandeling is zelfde als ambulant maar bijkomend
o intens contact met leeftijdsgenoten
zitten in verschillende fasen AN: kan stimulerend werken
ook leeftijdsgenoten met andere psychiatrische stoornissen kunnen positief werken
(vb. “doe niet zo flauw en eet die boterham gewoon”)
o gewichtstoename: richtcijfer 1 – 1,5 kg/week
o diëtiste beschikbaar: graduele opbouw calorie-inname
o monitoring vitale parameters
o mogelijkheid van sondevoeding!
als echt laag gewicht → men kan niet anders dan sonde plaatsen om ze te voeden
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
55 | P a g i n a
meestal ’s nachts want dan zijn ze er zo minimaal mogelijk bewust van: anders mss
excuus “ik heb toch al gegeten”
enkel als het écht niet anders kan
vb. als maaltijd niet op binnen 30’ of nadien niet bereid supplement te drinken
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
56 | P a g i n a
Autisme
prof. Steyaert
Inleiding: autisme
biologische oorzaken
o ~ tweelingenonderzoek
o genetica en epigenetica! vb. Depakine (natriumvalproaat) tijdens zws = 5 – 10x meer
autisme
o ouders misschien ook in zekere mate autisme? → kind minder sociaal gestimuleerd
biologische oorzaken → hersendysfuncties → primaire neurologische deficits
o onderliggend andere informatieverwerking komt door andere hersenontwikkeling
o schedelomtrek op kinderleeftijd = goede maat voor hersenontwikkeling
bij ASS
hoofd en hersenen groeien veel sneller in eerste levensjaar dan bij andere kinderen
groei zwakt af → op kleuterleeftijd is verschil minder groot (maar toch nog >
percentiel 97)
hypothese
snellere groei van zowel grijze als witte stof
minder ‘pruning’
pruning = eerste 2 levensjaren w verbindingen tss witte stof aangelegd maar
veel hiervan gaat verloren waardoor enkel bruikbare overblijven
primaire neurologische deficits → ASS-symptomen
o gedragsdiagnose: sociale communicatie + inflexibiliteit, beperkt repertorium
o kind komt met informatieverwerking in wereld terecht die hier niet voor geschikt is →
andere problemen
slaapstoornissen
voedingsstoornissen vb. geen nieuwe smaken willen proeven
angsten
…
zowel hersendysfuncties als primaire neurologische deficits → comorbide symptomen en
aandoeningen
o mentale retardatie
o motorische stoornissen
o ADHD
o …
Deficits: gedragsniveau
2 grote domeinen van beperking
sociale communicatie
flexibiliteit, gevoel en interesses
Stoornissen in sociale communicatie
begint heel vroeg in ontwikkeling: zuigeling, peuter
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
57 | P a g i n a
verstoorde ontwikkeling van
o sociale glimlach
o joint attention
o reactie op aangesproken w
o anticiperen
o wederkerig oogcontact
o beurtrol nemen
tekorten in sociale activiteiten, delen van plezier of andere emoties, sociaal perspectief
nemen
verstoorde ontwikkeling van empathie
o (opmerking: ‘sympathie’ kan normaal redelijk goed zijn)
taalpragmatiek
o syntactische taalaspecten: ik / jij
o semantiek: niet aangepast woordgebruik
o intonatie, stemvolume, ritme
o vreemd accent
o (uitgestelde) echolalie, echopraxie,
o figuurlijke betekenissen, ironie, spontane grapjes, …
o initiëren, onderhouden, afstemmen van gesprek
o communicatieve functies
non-verbaal
o emotieherkenning
o lichaamstaal, communicatieve gebaren
opmerking: taalachterstand / taalstoornis w afzonderlijk gediagnosticeerd
Beperkt repertoire activiteiten en interesses en sensorische afwijkingen
verstoorde spel- en fantasieontwikkeling (opgelet: rol imitatie!)
o langer sensopathisch spel
o concreet spel
fascinaties / preoccupaties met (delen van) voorwerpen
eenzijdige interesses
gebrek aan mentale flexibiliteit
repetitieve motorische gedragingen / gedachten
routines
hyper-/hyposensitiviteit voor bepaalde of meer prikkels
Criteria
DSM-5 criteria
persisterende deficits in sociale communicatie en sociale interactie over vss contexten, die
niet kunnen verklaard w door algemene ontwikkelingsvertragingen: alle 3 vd volgende
o deficits in sociaal-emotionele reciprociteit
van abnormale sociale benadering en falen normale heen-en-weer conversatie
verminderd delen vd interesses, emoties, affect en respons
tot volledig ontbreken van initiatie van sociale interactie
o deficits in non-verbale communicatieve gedragingen gebruikt voor sociale interactie
van slecht geïntegreerd (verbale en non-verbale) communicatie
abnormaliteiten in oogcontact en lichaamstaal of deficits in begrip en gebruik non-verbale
communicatie
tot volledig ontbreken van faciale uitdrukkingen of bewegingen
o deficits in ontwikkelen en onderhouden relaties gepast voor ontwikkelingsniveau (behalve
die met verzorgers
van moeite met aanpassing gedrag aan sociale context
moeite in delen ingebeeld spel en in maken van vrienden
tot schijnbare afwezigheid van interesse in mensen
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
58 | P a g i n a
verminderde, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten: minstens 2 vd
volgende
o stereotiepe of repetitieve spraak, motorische bewegingen of gebruik van objecten
o excessieve adherentie aan routine, geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal
gedrag of excessieve weerstand aan verandering
o erg beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal zijn in intensiteit of focus
o hyper- of hypo-reactiviteit aan sensorische input of ongewone interesse in sensorische
aspecten van omgeving
symptomen moeten aanwezig zijn in vroege kindertijd
o vroeger werd hier strak 36 maanden gehanteerd; nu heeft men deze limiet losgelaten
o moet vroeg aanwezig zijn maar deficit moet dan nog niet volledig zijn: kan pas volledig
manifest w als sociale vraag gelimiteerde capaciteit overschrijdt
vb. kunnen wel goed met ouders functioneren
symptomen samen limiteren en verminderen alledaags functioneren
DSM-5: concept van ernstniveau
level 3 = erg substantiële steun nodig
level 2 = substantiële steun nodig
level 1 = wat steun nodig
Verbreden van diagnostische criteria
in vroegere classificaties van ontwikkelingsstoornissen: term ASS / pervasieve
ontwikkelingsstoornissen was parapluterm voor aantal vss aandoeningen waar min of meer
duidelijke criteria voor waren
o DSM-5: niet zo heel duidelijke grenzen tss vss aandoeningen → grenzen afgeschaft
o hierdoor: aantal mensen denken dat autismespectrumstoornissen spectrum is van
mensen met heel gewone ontwikkeling hebben tot mensen met ASS
dus dan zou het soort continue lijn zijn
maar DSM-5: geen continuüm waarbij er overgang naar ‘normaal’ is maar categorie
apart waarbij je kan afgrenzen van mensen met gewone ontwikkeling
wel veel heterogeniteit BINNEN categorie: dus binnen categorie wel spectrum!
redelijk wat overdiagnostiek in bepaalde plaatsen in VL
broader phenotype
o aantal onderzoeken in algemene populatie: kijken naar auti-kenmerken
die kenmerken vormen wel continuüm
als je deze mensen grondiger ging onderzoeken
klein deel voldoet aan criteria ASS
andere deel vd mensen
hebben broer / zus met ASS
of hebben andere stoornis die in puberteit voor problemen zorgt: vb.
schizofrenie (scoren hoog op sociaal slecht functioneren)
o concept is helemaal niet zo duidelijk: er bestaan aantal mensen die geen andere
psychiatrische aandoeningen hebben en die toch auti-kenmerken hebben maar die niet
aan alle criteria voldoen
zitten ‘kort bij grens’ = broader phenotype
belang
niet belangrijk als diagnostische entiteit want geen psychiatrische aandoening
belang in kliniek
men heeft neiging om te zeggen ‘appel valt niet ver vd boom’
men gaat snel zeggen dat ouders dit eigenlijk ook hebben
let op: veel mensen maken klinisch indruk van ASS maar hebben het niet
omdat ze niet aan beperking functioneren criterium voldoen
mensen die vaak niet alle subtiliteiten van communicatie goed kunnen oppikken
→ taal aanpassen aan deze mensen!
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
59 | P a g i n a
zeker bij ¼ vd gezinnen op consultatie ASS zie je dit dat je heel duidelijk
moet aanpassen (ivm bijvoorbeeld consultatie angst en depressie)
grootste verschil met mensen die echt autisme hebben: kunnen goed functioneren in
dagelijks leven!
o dus broader phenotype = communicatie- en andere cognitieve stoornissen (bij
bloedverwanten)
kenmerken (traits) van ASS
broader autism phenotype (BAP)
medium autism phenotype (MAP)
narrow autism phenotype (NAP)
2 – 4x vaker bij eerstegraadsbloedverwanten
Vss wijzen van contact zoeken (L. Wing)
aloof (koel en afstandelijk)
passief
active-but-odd
hyperformeel
Algemeen: autisme
Niet alle autisme ontstaat op vroege leeftijd
25 – 30%: late onset ASS → zijn er ergens op leeftijd 1,5 – 3 jaar ingegroeid
klinische relevantie
o dat het bestaat!
o op betekenisniveau en relationeel niveau voor ouders: “hebben gewoon kind verloren”
sommige kinderen komen zelfs ver op spectrum
Comorbiditeit: geassocieerde problemen en secundaire symptomen!
ontwikkelingsstoornissen
o verstandelijke beperking (IQ <70): 30-40%
o ADHD: ±25%
o TS: ±10%
o motorische coördinatiestoornis
o taalontwikkelingsstoornissen
o stoornissen vd didactische vaardigheden
andere aandoeningen
o voedingsproblemen
o slaapproblemen
o angst
o agressie
o stemmingsstoornissen
o (reactieve) psychose
o persoonlijkheidsstoornissen?
Differentiaal diagnose
taalontwikkelingsstoornis (peuters!)
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
60 | P a g i n a
verstandelijke beperking
reactieve hechtingsstoornis
very early onset schizophrenia
ADHD (op jonge leeftijd)
Prevalentie
ASS: 0,6 – 1% vd kinderen
o meer ernstige vormen (‘kernautisme’): ong 1/1000?
meer jongens dan meisjes (4:1)
is er epidemie van autisme??
o grootste deel vd zogenaamde explosie van autisme heeft te maken met
meer diagnostische capaciteit en kunde
criteria die breder geïnterpreteerd w
autisme vs mentale retardatie als hoofddiagnose
o maar mogelijks is er wel lichte toename vd reële prevalentie
dit impliceert dat er externe factoren meespelen!
maar genetica kan zeker meespelen (epigenetica, gen-omgevingsinteracties, …)
Onderliggende neuropsychologsische deficits
Theory of mind = mentaal proces waarbij individu ‘theorie’ heeft over wat zich afspeelt in hoofd
van ander individu
voortdurend beeld hebben van 'wat denkt andere?', 'wat voelt andere?', ...
o theorie w voortdurend bijgestuurd
o geautomatiseerd proces: we kunnen het verwerken zonder dat we er bewust over
nadenken, is weinig vermoeiend en verwerking veel info gaat heel vlot
we weten zelf niet zo goed waarom we dit weten: gaat redelijk vanzelf
vb. fietsen, eten, ademen, …
o TOM kent eigen ontwikkelingsverloop (zie onder)
o integreert diverse informatiebronnen (eigen referentiekader, context, waarneming, …)
2 ordes van TOM
o eerste orde: weten wat ander denkt / weet / niet weet
o tweede orde
weten wat ander denkt over ander
metacognitief weten dat mensen gedachten hebben
gecontroleerde processen: veel vermoeiender en totale hoeveelheid informatie die je kan
verwerken is veel kleiner
o vb. leren autorijden, …
o mensen met ASS: problemen in ontwikkeling van theory of mind
spectrum
in ernstig spectrum
kunnen wel communiceren maar houden geen rekening met anderen, …
kunnen wel observeren maar kunnen zich niet verplaatsen in anderen en geen
idee hebben over intenties van anderen
andere extreme: mensen die ook ASS hebben en wel communiceren en best doen
om te begrijpen wat andere bedoelt maar ze moeten er hard over nadenken
meestal doen vrouwen hier meer best voor maar lijden meer onder moeite die
ze doen
ze hebben er meestal wel één maar hebben eigenaardigheden
geen geautomatiseerd proces of veel gedeeltelijker (veel nadenken)
veel minder capaciteit voor informatieverwerking
vaak met één persoon redelijk contact maar zodra ze in groep terecht komen en
communicatiekanalen wisselen (vb. met 3: je moet al wisselen) = al veel lastiger
vb. redelijk goed oogcontact bij slechts met 1 persoon maar niet in groep
wanneer ontwikkelt theory of mind?
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
61 | P a g i n a
o heel jong: nog geen theory of mind maar kunnen wel state of mind van ander raden
kind van 10 maanden
normaal
weet dat mama naar hun lacht en hoe normale lach is
emoties afleiden uit intonatie van stem
kijken naar waar iemand anders kijkt (= ‘joint attention’) omdat hij verwacht dat
er wsl iets interessant te zien is
kind met autisme: als je wijst naar koe en je zegt "koe"
vindt iets anders interessant (vb. beweging van lippen of geluid)
of gaat trein achter koe "koe" noemen want vindt die interessanter en had niet
door waar je naar keek
kind van 14 maanden: 'checking back' → als er iets nieuws is, gaat kleine terugkijken
naar mama/papa om te weten of het oké is om te gaan
kind weet dat er mss gevaar kan bestaan en dat mama kan oordelen over situatie
o kind van 2 - 2,5 jaar
kan spelen alsof er koffie is (heeft inbeelding) en weet dat jij ook doet alsof!
kan doen alsof je gebeld w met iets dat geen echte telefoon is
kunnen liegen (vb. koekjes pikken) want "die heeft niet gezien wat ik deed dus weet
niet zeker wat ik gedaan heb"
o kind 3 - 4 jaar
normaal: weet wanneer het zijn beurt is; beginnen te weten hoe ze met gedrag ander
persoon kunnen weghouden of hoe ze bijvoorbeeld speelgoed kunnen krijgen van
iemand anders (in eerste instantie zonder agressie)
kind met autisme: geen interactie dus ofwel ziet hij dat dat kind het speelgoed heeft
en laat hem met rust ofwel gaat hij het afpakken of erop kloppen; …
vb. metacognitie: weten wat anderen leuk en niet leuk vinden
o 10 - 11 jaar: maximale theory of mind
ASS: theory of mind loopt 6-tal jaar achter
o is gemiddelde met heel veel variatie
o grootste last: in secundair onderwijs terwijl tegen dan theory of mind vh kind met ASS al
redelijk geëvolueerd is (maar bij andere kinderen nog veel meer)
verschil expliciet (duidelijke communicatie) vs impliciet (sarcasme, subtiele hints, …)
communiceren is belangrijk
sociale verwachtingen vb. puber moet leren 'volwassen' zijn
…
Centrale coherentie
mensen zonder autisme hebben meestal neiging om geheel te zien (‘gestaltperceptie’)
waarbij je heel snel betekenis eraan geeft → vanaf dan zie je het ook op die manier
iemand met autisme vertrekt veel meer van details → lokale of detailperceptie
o daardoor beleven ze wereld op volledig andere manier
vb. autorijden heel moeilijk (moeite om snel verkeerssituatie te overzien)
o zelfde bestaat voor alle soorten informatieverwerking (visuele, auditieve, sensorische, …)
centrale coherentie = neiging van gewone mensen om binnenkomende informatie als geheel
(globaal) en in context te verwerken
o itt lokale informatieverwerking
o bij ASS
deficit in globale verwerking?
of preferentiële lokale verwerking (Enhanced perceptual functioning)?
of nog andere theorie?
kunnen geheel wel zien maar moeilijk
Deficits in executieve functies
= dirigent vh orkest in hoofd: richten, plannen, beoordelen van gedrag, mentale flexibiliteit,
werkgeheugen, impulsinhibitie
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
62 | P a g i n a
bij ASS: verminderd
o planningsvermogen?
o mentale flexibiliteit?
als plan moet gewijzigd w / situatie w veranderd: kunnen niet veranderen
o generativiteit?
kunnen ontwikkelen van nieuwe plannen / vss alternatieven
moeilijk om als ze één oplossing hebben, om andere oplossing te bedenken
Screening en diagnostiek
Screeningsinstrumenten
zeggen alleen maar of je in hoek zit maar geen diagnostisch instrument
o weinig of geen vals-negatieven (sensitief)
o meestal suboptimale specificiteit
peuters: M-CHAT
> 3 jaar
o Social Responsitivity Questionnaire (SRS)
o Repetitive Behaviour Questionnaire (RBQ-2)
Diagnostiek
multi-informant
voor ‘moeilijke’ kinderen: best multidisciplinair
categoriale diagnostiek
o ASS? andere kinderpsychiatrische aandoening?
o klinische evaluatie van gedragskenmerken (nu en in verleden): aanwezigheid criterium-
symptomen
o ondersteunende instrumenten zijn beschikbaar
bredere diagnostische assessment
o cognitief functioneren
globaal (waar doet ie het goed, waar moeilijker?)
taal, communicatie, motoriek
specifieke ASS-gerelateerde sterkten/zwakten
o niveau aanpassingsgedrag
o omgeving
invloed opvoeding
bestaande aanpassingen en flexibiliteit vh milieu thuis en school
o somatisch: op indicatie
Neuro-anatomie en neurofysiologie
groot hoofd: betekenis??
belangrijkste: 4 – 35% vd personen met ASS hebben epilepsie!!!
o specifiek type? (vaker frontale focus??)
o meer bij verstandelijke beperking + ASS
o ander verloop?
epilepsie bij niet autistische mensen: heel jong begin en dan pieken
autisme: hele ontwikkelingsperiode (vb. tot 20 jaar) blijft er verhoogd risico op
ontwikkeling epilepsie
dus curve vs age of onset veel vlakker maar veel breder dan in algemene bevolking
o betekenis?
verband epilepsie en taal- en communicatieontwikkeling?
epilepsie → dysfunctie van posterio-anterieure aandachtsas bij zuigeling → gestoorde
joint attention?
verband temporale epilepsie + tubers + ASS bij tubereuze sclerose
abnormale hersenontwikkeling
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
63 | P a g i n a
Genetica
Herhalingsrisico: als er in familie één persoon ASS heeft: 20x hogere kans dan in algemene
bevolking kans dat er éérstegraadsverwant ASS heeft
broer – zus en ouder – kind
neemt nog toe als er al meerdere kinderen met autisme zijn: als er dan jongentje geboren
wordt is kans bijna 50%
Heel erg veel genetica
mechanismen van genetische afwijkingen
o chromosomale afwijkingen
XYY, XXY, X0
tientallen unieke translocaties, inversies, microdeleties
ook deletiesyndromen die niet uniek zijn
o monogene veranderingen
vb. tubereuze sclerose, fragiel-X syndroom, …
meer dan 200 vss genen in 1 of enkele individuen / families / …
opmerking: fenotypische heterogeniteit: bij dergelijke aandoeningen wel verhoogde
prevalentie van ASS maar groot % heeft geen ASS
o polygenische veranderingen
ongelukkige combinatie van polymorfe genen
vaak moeilijk of niet aan te tonen → kijken naar familiale patronen
maar gen-omgevingsinteracties mogelijk
o dus wsl is hoge erfelijkheid deels hierdoor te verklaren
o voor aantal omgevingsfactoren die rol spelen: genetische gevoeligheid nodig
herpes (type I) encefalitis bij baby: hier moet kind gevoelig voor zijn → dan veel
grotere kans op latere ASS en/of taalstoornissen
specifiek defect in immuunsysteem (afwezigheid TOL3-gen) → immuunsysteem
stopt herpesvirus niet voordat het in hersenen komt → ↑↑ kans op encefalitis op
zuigelingenleeftijd
dit stuk immuunsysteem werkt niet uitsluitend in hersenen (of zelfs niet in
neuronen tot expressie)
prenataal: toxines vb. landbouwpesticiden, luchtverontreiniging
heel moeilijk om te kijken wat allemaal gen-omgevingsinteractie is
ook milieu alleen? → virale infecties tijdens zws of bij zuigeling?
o mazelen, herpesvirussen, CMV, influenza, …?
Behandeling van ASS
er is geen medicatie voor autisme of kernsymptomen ervan (behalve overprikkelbaarheid)!!
wat is er wel?
o voorspelbaar en duidelijk maken van omgeving
structureren van ruimte en tijd
routines
vaste associaties
vb. TEACCH: dagprogramma met foto’s / picto’s aanduiden
o stimulatie van ontwikkelingsgebieden
stimulatie van communicatie
igv niet-pratend: visuele ondersteuning (picto’s, foto’s, …)
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
64 | P a g i n a
igv pratend
verbale ondersteuning van activiteiten bekrachtigen
aangepast taalgebruik (niet figuurlijk, opletten met grapjes, …)
sociale vaardigheden → stimuleren en leren
Applied Behaviour Analysis (ABA): kleine gedragselementen bekrachtigen in erg
gestructureerde omgeving
naturalistische gedragsinterventies: meer natuurlijke omgeving (klas, thuis) en
langere interacties of gedrag met natuurlijke finaliteit w bekrachtigd
rekening houden met beperkt voorstellingsvermogen
grote voorspelbaarheid
plannen en afspraken maken
niet plots afwijken van plan
routines inbouwen
plaatsen / procedures tonen, niet alleen erover praten
o secundaire problemen vermijden
kinderen met autisme die zich moeilijk gedragen
o begrijpen van gedragsproblemen → altijd denkoefening doen
wat vd primaire symptomen kan maken dat kind gedragsproblemen vertoont?
onderliggende neurocognitieve deficits / anders zijn → waarom moeilijker
vb. moeite met centrale coherentie → snel overprikkeld
o behandelen
antecedent interventies
consequentie wijzigen vb. afleiden, bekrachtigen (positief/negatief), extinctie (vb.
negeren)
medicatie?
o 1/3 heeft tegen volwassenheid medicatie gehad!
o medicatie: symptoomgericht en tegen geassocieerde problemen
er is geen ‘medicatie tegen autisme’
wel tegen vb. depressie, angsten, druk gedrag, impulsiviteit, stereotypieën,
automutilatie, …
antipsychotica vb. Risperdal, Abilify, Zyprexa, Solian, …
vnl dempend effect op gedrag, affect en cognitie
indicaties
psychose
overprikkelbaarheid
ernstige angst die niet anders te verminderen is
tijdelijk: affect- en gedragsregulatie
mogelijke bijwerkingen: sedatie, gewichtstoename, motorisch, stofwisseling,
hormonaal
opvolging
jaar 1: 3-maandelijks: gewicht, BMI, bloed (glucose, vetzuren), bloeddruk
daarna: jaarlijks deze onderzoeken
anti-epileptica (vnl voor epilepsie maar ook stemmingsregulerend)
antidepressiva
ADHD-medicatie
o puur medicatie geven om gedrag te regelen: enkel als je oefening hebt gedaan om
moeilijk gedrag te beïnvloeden
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
65 | P a g i n a
Urgentie- en crisis kinder- en jeugdpsychiatrie
prof. Adriaenssens
Terminologie
psychiatrische urgentie psychiatrische crisis
onset acuut, plots, onverwacht gradueel
presentatie verstoring van stemming, denken, gedrag, sociale relaties
verlies van evenwicht in functioneren, mentale verstoring, beschadigde beoordeling of erg verstoord gedrag
responstijd onmiddellijk redelijk snel, binnen 24 uur (dus nog wat speling)
gevolgen levensbedreigend, potentieel catastrofale outcome, gevaar voor zichzelf of ander
niet onmiddellijk levensbedreigend
interventie levensreddend, intensieve
gespecialiseerde zorg
crisisassessment en steun
(inclusief alle betrokkenen vd familie)
voorbeeld gevaarlijke context voor kind zijn leven of ontwikkeling: suïcide, geweld, psychose, middelenmisbruik
opmerking urgentie = je kan er NIET meer mee wachten!!
igv op spoed met crisis: vaak burn-out van families (die in overbrugging van wachtlijst voor kind voor instelling proberen zelf alles te doen)
Voorkomen
incidentie spoedopnames neemt overal toe!
o MAAR nog steeds enorme vraag: blijft toenemen!!
wil niet zeggen dat dit ‘teken vd tijd’ is: loopt parallel met globale stijging gebruik
spoeddiensten
mensen ervaren iets sneller als ‘crisis’
verandering concept “kwaliteit van zorg”: mensen zijn bewuster over gezondheid
mensen zeggen tegen elkaar “je moet er niet mee blijven rondlopen”
o 5% vd spoedconsultaties is voor jeugdpsychiatrie
welke urgenties?
o enige urgenties ikv psychiatrie
zelfmoord
psychoses
middelenmisbruik
gedragsstoornissen (grote invloed op omgeving)
angststoornissen
o toename melding suïcidegedrag
belangrijke keuze voor iedere tiener: beslissen om te leven voor zichzelf (itt jongere
kinderen: leven vnl voor mama en papa en voor iedereen die hij/zij graag ziet)
igv goed leven: meestal niet zo moeilijk om tot die conclusie te komen
1/3 jongeren is hier ernstig mee bezig geweest: periode niet gemotiveerd geweest,
"voor wat dient leven wel?", vrienden verloren aan ongeval, ...
allemaal momenten waar je vraag kan tegenkomen 'waarom leef ik?’, ‘wat is
mijn eigen doel in leven?'
(is niet altijd evident voor jongeren tegenwoordig vb. studies: allemaal
pashokjes die we passen en dan terug veranderen)
ondertussen kan je heel angstig zijn en kan gedachte "is het het wel allemaal
waard?" opspelen: vnl als het moeilijk is in leven
meeste jongeren die gedachten hebben doen het NIET
maar Be: heel hoge cijfers (2e vd wereld) van suïcide bij jongeren want moeite om
te praten over emoties!!
overgrote meerderheid opgenomen kinderen met crisisgedrag die hebben
gesproken over zelfmoord: na 24u er niet meer mee bezig → "signaalfunctie"
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
66 | P a g i n a
maar omdat school zich meer verantwoordelijk voelt → meer en meer gemeld en
doorgestuurd
ook toename misbruik: zelfmoorddreiging gebruiken voor doel te bereiken
o geen toename voor wat verwacht kan w op spoed: psychose
o wel toename voor gedragsstoornissen, angststoornissen en middelenmisbruik
Wat te doen bij crisis / urgentie kinder- en jeugdpsychiatrie?
er zijn GEEN universeel geaccepteerde praktijkparameters of modellen van best practice in
assessment deze problemen
o ook geen guidelines voor maken van keuzes inzake maatregelen
o AACAP heeft praktijkparameters gepubliceerd voor assessment en urgentie management
van suïcidaal gedrag MAAR document heeft het niet over urgente presentaties die geen
suïcide of suïcidale ideatie omvatten
verschillende theoretische modellen w gebruikt
o triage model: aan poort spoedgevallen filtering doen
o crisis interventie model: ploegen die aan huis gaan
proberen vermijden dat mensen naar spoedgevallen moeten komen
kinderpsychiater en psychiatrisch verpleegkundige gaan naar huis want daar doen
problemen zich in ernstigste vorm voor → beste resultaten als je naar daar gaat en tijd
maakt om daar te helpen (outreach teams)
o gatekeeper model
o fortress model
o treatment model
meer behandelgerichte modellen
w in Be niet toegepast op urgentie want we hebben echte behandelafdelingen
In vergelijking met psychiatrie voor volwassenen…
meer tijd gestoken in algemene jeugdpsychiatrische inschatting
vaker focus op omgeving en sociale factoren vb. kind wil niet meer naar school → wat doen?
ook grensgebied met jeugdbescherming en justitie leidt tot meer verwijzingen
Inschatting
Is het …
urgentie?
o relatief abrupte, plotse situatie
o met dreigend risico op schade
risico op suïcide
risico op fysiek kwaad aan anderen
staat van ernstig beperkt beoordelingsvermogen waarbij individu bedreigd is
situaties van risico tov weerloos slachtoffer
crisis?
o crisis is minder specifiek te duiden
o is even vaak perceptie als objectiveerbaar feit
o sprake van verlies van balans (kan op vss niveaus zijn)
o er hoeft geen gevaar te zijn voor zichzelf of anderen
maar veel ouders of verwijzers zeggen dat er dergelijk gevaar wel is
Doel van inschatting op spoed: antwoorden op vragen
waarom w pt NU aangeboden?
o je ziet gezinnen die heel veel aankunnen en gezinnen die bijna niks aankunnen
o je moet weten waarom net deze keer te veel was eraan en wat er anders was aan vorige
keer dan → "dit was er te veel aan"
'dit' = belangrijk
kan ambulante zorg nog gepast antwoord bieden?
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
67 | P a g i n a
o in eerste plaats: crisisconsultaties nodig maar niet crisisopnames → veel mensen hebben
geen bed nodig maar iemand die NU met hun kan praten op spoed
probleem: nu moet vaak gezegd w "uw zoon heeft nog helemaal niks van behandeling
gehad, misschien kunnen we even proberen met normale behandeling en als het dan
nog niet kan, zullen we spoedbedden gebruiken"
we zouden dus net meer spoedconsultaties moeten kunnen hebben
Medisch-somatisch onderzoek
op spoed w andere oorzaken prioritair uitgesloten
o vb. psychotisch beeld waar hersentumor aan basis ligt: mag je niet missen
bij intoxicatie krijgt urgentiearts voorrang
Psychofarmacologische beveiliging
als jongere acuut psychotisch is met acting-out agressie: eerst onder controle brengen door
medicatie die
o pt terug rust geeft, terug comfort brengt
o persoon zelf en diens omgeving beveiligd
gebruik hiervan wordt beperkt!!: steeds in overleg (dus nooit beslissing van 1 persoon)
Management
Intake gesprek
dat rekening houdt met ontwikkelingsfase vd jongere
o cognitieve en taalvaardigheden
o is er niet steeds uit vrije wil
veel jongeren zijn meegesleept → kinderpsychiater moet communicatie aangaan met
pt want hierover klagen is vraag voor communicatie: "ik ben blij dat je dit eerlijk zegt"
o kan opnamevraag van ouder als sanctie beleven
'koffer met kleren stond vorige week al klaar' → w gebruikt als sanctionering!
als kinderpsychiater moet je dan eerlijk zijn en zeggen wat je denkt 'als je in hun
schoenen zou staan' (voor ieder vd aanwezigen!!)
o kan denken dat psychiater er is om hun ‘gek’ te verklaren
o basisprobleem (vb. ontwikkelingsstoornis, psychopathologie) kan bovenstaande uitlokken,
versterken, …
vb. ADHD, autisme, herbeleving misbruik, …
dat rekening houdt met ouder(s)
o zijn belangen gelijklopend?
o wat is hun perceptie?
o welke weerbaarheid rest hun nog?
Met wie spreek je eerst?
start met beide partijen samen (lukt niet altijd) → observeer interactie tss beide
dan
o < 12 jaar: ouders
o > 12 jaar: tiener
Wat als jongere niets wil zeggen / niet wil meewerken?
leeftijd?
niet agressief?
zoek redelijke vertaling van doel vd interventie
agressie? → kijk naar beschermende medicamenteuze interventie
adolescent en echt hulp weigeren: schat onmiddellijk risico in
o veilig?
pleit bij ouders voor ambulante poging
en/of inschakelen van derde (vb. overnachten bij vrienden helpt bij veel jongeren)
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
68 | P a g i n a
o onveilig? → is gedwongen opname noodzaak?
"zou het kunnen dat de wet mij hier verplicht om te handelen?"
heeft vnl te maken met VEILIGHEID
justitie bellen om te helpen om te zorgen dat jongere niet naar huis kan = iemand
zijn vrijheid ontnemen!!
spoed als plaats voor medico-legale reflectie
wat betekent consensus?
vb. als je zegt “ofwel ben je akkoord, ofwel moet ik je colloceren” → als pt dan
‘ja’ zegt, is het mss eerder reactie op macht en is pt mss niet echt akkoord
wiens beoordeling van crisis heeft voorrang: ouder of jongere?
wat bij (v)echtscheiding?
wat bij jongere die opname wil terwijl ouders dat niet willen?
decreet rechtspositie: vanaf 12 jaar: je hebt
recht op inzage van je dossier
hoorrecht bij jeugdrechter
recht om gehoord te w door dokter terwijl deze zich (binnen mate vh
mogelijke) aan beroepsgeheim houdt
als kind tegen zin terug meegenomen w naar huis: je kan bellen naar
rechtspersoon die dan gaan kijken of het idd zo is → vaak zal kind terug komen
wat als politie jongere binnenbrengt en opname eist?
politie kan geen opname bevelen maar wel vragen
niet altijd zo eenvoudig te weigeren: “als je hem niet opneemt, nemen wij hem
terug mee en we droppen hem gewoon op straat”
wat met beroepsgeheim?
informeer ik consulent jeugdrechtbank bij opsporing drugs/delict/…?
wat als jongere na alcohol- en/of drugintoxicatie bevel geeft ouders enkel in te
lichten over alcohol en niet over drugs?
wet: vanaf 12 jaar heb je recht op beroepsgeheim maar arts heeft ook plicht om
hulp te bieden
door te zwijgen
mss ontneem je ouders kans om opvoedkundig te handelen
jeugdrechter: kan niet zorgen voor goede samenleving
DUS je laat beiden weten dat jongere opgenomen geweest is maar je zegt
niet met welke reden!
wat bij aanwijzing kindermishandeling?
Besluit
urgentie- en crisiskinderpsychiatrie is uitdagende en complexe taak
overleg met collega en/of supervisor is noodzaak
o dit niet doen = kunstfout!
je moet proberen jongeren te prikkelen om op allerlei andere manieren met problemen om te
gaan → veel vd opgenomen jongeren zijn niet beste praters
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
69 | P a g i n a
Somatoforme stoornissen bij kinderen
prof. Danckaerts
Inleiding
Heeft iets te maken met samenspel tss lichaam en geest
samenspel is er sowieso vb. stressfenomenen: sneller ademen, rode vlekken in hals, …
holistische benadering in geneeskunde
o fysieke stoornis → psychologische repercussies
vb. griep: ook minder concentratie
o psychologische problemen → fysieke repercussies
somatoforme stoornissen w vnl op pediatrie teruggevonden terwijl ze eigenlijk bij geestelijke
GHZ zouden moeten zijn
terminologie: psychosomatische aandoening ≠ somatoforme stoornis!
o psychosomatische aandoening: in se somatische aandoening maar waar aantal psychische
fenomenen toch aan orde zijn en waar stress ziekteverloop toch sterk beïnvloedt
vb. hypertensie, ziekte van Crohn (stressgevoeligheid mee aan basis)
o somatoforme stoornis (zie verder)
verschillende vormen van geneeskunde
o somatische geneeskunde
altijd psychisch aspectje (zowel in origine als expressie)
vnl somatische oorzaken en expressies
o psychiatrie
etiologie: ongeveer 50 – 50
deel vd etiologie toch wel ergens organisch
ander deel psychologische etiologie
experssie vnl psychologisch
o psychosomatische aandoeningen
vnl in somatische vlak
maar sterke stressgevoelige en zelfs stressveroorzakende pool
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
70 | P a g i n a
vb. migraine (stress bepaalt beloop), inflammatoire darmziekten, astma, …
o somatoforme stoornissen: ook binnen psychiatrie redelijk atypisch!
bijna 100% psychologische origine
bijna 100% somatische expressie
waar zou je CVS plaatsen?
o zeker GEEN somatoforme aandoening!! (geen puur psychisch gegeven dat zich somatisch
uit!)
o wetenschap twijfelt tss psychosomatische aandoening en somatische aandoening
DSM-criteria
DSM IV: somatoforme stoornissen
subgroepen
o belangrijkste bij vws’en: somatisatiestoornis
mensen die allerlei lichamelijke klachten hebben waarbij ze evolueren van ene naar
andere klacht en waarbij artsen bijna niks vinden → als er oplossing is gevonden staan
ze er aantal weken later met andere klacht
meestal: ook één seksueel dysfunctiesymptoom in (daarom vaak bij gynaecologie)
diagnose die nooit w gesteld bij kinderen en jongeren want nog niet seksueel actief
o pijnstoornissen
komt heel veel voor bij kinderen!
pijnstoornissen / klachten bij kinderen waarbij je moet vermoeden dat er geen
lichamelijke verklaring is
vb. meisje dat als symptoom contractuur vd quadriceps had (is zeker reëel
symptoom) maar op momenten slaap viel symptoom weg
o (body dismorphic disorder): is in wezen iets anders dan somatoforme stoornis
persoon die fundamenteel geobserdeerd is door idee dat er abnormaliteiten zijn aan
lichaam → daar zo van overtuigd dat dit voortdurend moet veranderen
mensen die continu plastische chirurgie moeten doen
vb. Michael Jackson
in wezen anders want hier is het iets imaginair dat pt denkt over lichaam terwijl bij
somatoforme stoornis er wel echt werkelijke lichamelijke klachten zijn
o (hypochondric disorder)
mensen die geloof hebben dat ze ziek zijn
ook in wezen anders want hebben geen symptomen (is denkstoornis!)
o conversion disorder
verzamelnaam voor alle somatoforme stoornissen waarbij symptomen neurologische
problematiek nabootsen
apart geplaatst want leiden vaak tot bijzondere verhalen en extreme ziektebeelden
vb. verlammingen, bewustzijnsstoornissen, pseudo-epilepsieaanvallen, psychogene
blindheid, psychogene doofheid, …
o somatoforme stoornissen NOS
NOS = not otherwise specified
vb. video van meisje van 15 jaar waarvan interview wordt afgenomen dat continu kuchte (8900x
per dag) = ‘honking’ (roepen als wilde canadese gans)
na bronchitis was hoest nooit gestopt maar naar hese pseudo-hoest vervormd geraakt en
helemaal ingebakken was in haar normale doen
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
71 | P a g i n a
school kon hier niet meer tegen → ze mocht niet meer naar les want was storend
heel vaak beginnen somatoforme stoornissen met reële somatische stoornis maar nadien
ontstaat verder en verder disfunctioneren en uitbreiden vd klacht (die dan onverklaarbaar is)
o dus vaak eerst mineur trauma
o vb. conversion disorder: verstuiking ad voet na mineur trauma → daarna niet meer
kunnen steunen aan been
vaak grote discrepantie tss ernst vh symptoom en mate waarin kind dit helemaal niet erg
vindt, … maar terwijl wel gebruik maakt van voordelen die symptoom met zich meebrengt
o = “la belle indiference”
DSM IV: componenten van stoornis
o er moeten ergens fysieke klachten zijn
o geen demonstreerbare fysieke problemen of minstens niet in proportie
acuut of chronisch
DSM-5 → klein beetje verandering
groep w ‘somatic symptom disorders’
subgroepen
o somatic symptom disorder
o nieuwe subgroep: illness anxiety disorder
gaat ervan uit dat er wel soort angstbeleving is rond ziek zijn
maar w vaak net niet gezien hier
o conversion disorder (functional neurological symptom disorder)
o nieuwe subgroep: psychologische factoren die medische conditie beïnvloeden
psychosomatische stoornissen krijgen dus plek in dit classificatieschema
o factitious disorder = echte simulatiestoornis, geveinsd!
werd vroeger niet onder somatoformestoornissen geplaatst want werd apart geteld
omdat ze het er niet mee wouden associëren
vb. leerkrachten die om één of andere rare reden laatste 2 jaar van carrière plots ziek werden
bij kinderen vaak niet (zeker op begin) want ze hebben er weinig vat op: slechts zeer
weinig geveinsde pathologie bij kinderen
maar op bepaald moment beginnen ze soms te manipuleren → dan is grens tss
beiden minder duidelijk
redenering in KJP is eigenlijk altijd “eigenlijk maakt het niet uit of het nu echt is of
geveinsd” want als ze het zouden veinzen wil het sowieso zeggen dat ze erg in
knoei zitten met zichzelf!!
o andere somatic symptom disorder (specifiek of niet-specifiek)
DSM-5: componenten van stoornis
o verontrustende of disfunctionele somatische symptomen
o excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen hieraan gerelateerd
preoccupatie
angst
tijd en energie
o specifiers (opm: spijtig dat stoornis tot dit beperkt w)
persisterend: moet > 6 maanden duren
is enorm lang voor leven van kind!!
predominant pijn
ernstgradatie moet banale overschrijden!
want massa’s kinderen hebben somatoforme klachten die binnen normale vallen
als kind: hoe jonger je bent, hoe normaler je de dingen vindt die je overkomen
o soms kom je er pas op veel latere leeftijd achter dat dat niet normaal was
Symptomen
pijn (maag, hoofd, gewricht(en), …)
fatigue
nausea en braken
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
72 | P a g i n a
neurologische symptomen
o paralyse, paresis, manken, contractie
o verlies van zicht, gehoor
o verlies van bewustzijn, flauwvallen
o pseudo-epilepsie
om het even welke subjectieve lichamelijke klacht!
Historisch
vroegere ‘hysterische persoonlijkheden’ (hysterie < uterus): uiteindelijk werd bij deze pt’en
alles weggenomen en dan was probleem opgelost
Freud: afgestapt van idee dat je dit soort persoonlijkheid vanuit lichamelijke GNK moest
benaderen → op relationele / psychotherapeutische manier benaderen
o ongewilde of ontolereerbare emoties en gedachten w vervangen in somatische
symptomen = fundamentele mechanisme van vroege psycho-analytische theorieën
o symbolische natuur vh symptoom
familie / systeemtherapie: symptoom heeft functie (afleiden van conflicten, bewaken van
ander persoon, …)
o als iemand ziek was in gezin betekende dit dat er nieuw systeem vestigde rond zieke
persoon die functie had voor alle leden vh systeem
o tegenwoordig is men afgestapt van deze ‘mythische verklaringen’
dit gaat altijd meest mysterieuze problematiek blijven binnen psychiatrie
o uitleg waarom lichaam in staat is dit soort klacht te produceren = intrigerend
Epidemiologie
prevalentie recurrente abdominale pijn: 10%
o van alle buikpijnen die kinderen krijgen: maar minimaal deel somatisch van oorsprong
o als pijn chronische, invaliderende vorm aanneemt: dan pas psychiatrie!
prevalentie echte somatoforme stoornissen: 7% (dus nog redelijk frequent)
meisjes > jongens
o want meer internaliserende problematiek
Etiologie
Kinderkarakteristieken die kind meer sensitief hiervoor maken
kinderen van meer subassertieve type (niet zo zelfzeker) maar wel heel bewust van wat
andere mensen van hun denken
o gevoelig en gewetensvol in de zin van dat ze snel dingen op zichzelf betrekken → voelen
zich oververantwoordelijk voor dingen die in omgeving gebeuren
onzeker, angstig, verlegen, twijfelaars
obsessioneel, rigied
o allemaal te goed willen doen met weinig relativeringsvermogen
klein beetje excentriek
gelimiteerde sociale relaties
weinig eigen mening, afhankelijk
vaak comorbiede angst- of depressieve stoornis
Familiekarakteristieken
frequente gezondheidsproblemen
somatische attributiestijl: mensen waarbij heel gemakkelijk in situatie van stress igv
lichamelijke symptomen (vb. diarree) eerste gedacht gaat zijn “zou ze niet ziek zijn?”
o dus enorm geloof en enorme directe band met “het lichaam”
o alles wat hun overkomt w direct aan lichaam toegeschreven → weinig connectie met feit
dat psychische zaken tol eisen in dagelijks leven
reinforcement van somatische klachten
o kunnen niet relativeren als het gaat over lichaam
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
73 | P a g i n a
o vb. als ze plakkertjes plakken: blijven tekeningetjes doen (zelfs bij kinderen > 4 jaar)
weinig coping en oplossingsstrategieën (mentalisatie)
o er kan niet zo goed uitleg aan kind gegeven w als er iets met kind gebeurt: als er iets
gebeurt, is het automatisch drama
enmeshment
o = als één persoon lijdt in gezin, lijden anderen in één klap voor 100% mee
o “dubbel zo erg voor de mamma dan voor kind dat lijdt”
mensen gaan elkaar beginnen ‘sparen’ → veel gezinsgeheimpjes → kinderen w meer angstig
over wat ze hebben
o dus conflict w erg vermeden
o weinig cohesie en conflict
ouders heel gevoelig aan “wat denkt buitenwereld van ons?”
emotionele bias
Biologische factoren
specifieke (genetische) gevoeligheden → lagere drempels voor fysieke gevoelens en tekens
o vb. vss sensitiviteit voor stresshormonen / productie van stresshormonen
o vb. hyperventilatie → mensen die ook gevoeliger zouden zijn voor CO2-gehalte → inductie
vicieuze cirkel van angst
vaak uitlokkende somatische factor die nadien bizar eigen leven begint te leiden
Stress is zeker oorzaak maar is zelden acute eenmalige stressor → het gaat bijna altijd over
chronische, normale stressoren (dus niks abberant)
school
o voor dit kind betekent dat zich dag na dag in sociale omgeving bevinden waar iets zeggen
op speelplaats en ergens plaats hebben in klashiërarchie iedere dag opnieuw belangrijke
belevenis is
o gewoon moeten presteren: vaak discrepantie tss wat ze eigenlijk kunnen op school en
wat ze moeten presteren
kind w te vaak opgehemeld en op voetstuk geplaatst maar kunnen het niet altijd
waarmaken → proberen continu krampachtig dat toch te doen
thuis
o systeemtherapie: chronische gezinsstress waarbij kinderen dag in, dag uit op tippen vd
tenen moeten lopen
peers: leeftijdsgenoten (kan ook buiten school)
specifieke trauma’s spelen af en toe rol
o maar lang niet altijd, vroeger werd er te veel naar gezocht
o vb. seksueel misbruik, …
acute levensgebeurtenissen maar ook chronische stress
Opmerkingen: stress
is nu sleutelwoord om met deze mensen over deze problemen te praten (vroeger werd
gesproken over ‘functionele klachten’ maar dat begrijpen mensen niet)
o dus veel beter om te spreken over lichamelijke tol die stress heeft
stress is onontkoombaar
o = gebeurtenis die ertoe leidt dat systeem uit balans w gebracht zodat natuurlijke
evenwicht w verstoord
o we hebben er allemaal mee te maken
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
74 | P a g i n a
hersenen beschikken over effectief systeem om met stress om te gaan
o kortdurende belasting: werkt kort, krachtig, efficiënt
o langdurige stress: systeem werkt niet
lichamelijke uitputtingsslag!!
langdurige, sluiptende stress w vaak niet opgemerkt en is verraderlijk (chronische
overbelasting, burn-out, …)
deze mensen voelen stress niet zo goed en als ze het al voelen, hebben ze er geen woorden
voor om dit uit te drukken → gebruiken weg naar fysieke reactie
o huisartsen moeten het maar oplossen → durven meestal niet terug naar boven in schema
te gaan → somatisch onderzoek → pseudo-oplossing: placebo, vitamientje, …
o hoe langer je probeert en wacht, hoe meer probleem ingebakken geraakt in lichaam vd pt
Management vd patiënt
Assessment
belangrijkste statement vd les!! → gebruik van 2 paden vanaf begin!
o somatisch
o psychologisch pad vanaf begin mee inschakelen!
uitleggen dat dit soort probleem is dat je te zien krijgt minstens even vaak stress-
gerelateerd is dan puur lichamelijk fenomeen → je graag van in begin met hen hiermee
rekening zou willen houden
wetenschappelijk statement over causaliteit
psycho-educatie over holistische functionering van lichaam
bij verlamming (conversiestoornis): Hoover sign
o hand onderzoeker onder ‘verlamde been’ leggen
o andere been naar boven laten tillen → duwen vaak met ‘verlamde’ been toch onbewust
naar beneden
Tijdsverloop bewaken!
na tijdje is symptoom deel vd persoon geworden!: symptomen geraken ingeslepen
connectie met stressor vervaagt
o aanvankelijk hebben klachten hier zeker mee te maken maar na tijdje zijn stressoren er
mss niet meer maar klacht blijft
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
75 | P a g i n a
ziektewinst neemt toe: pt’en geraken in nieuw evenwicht die ergens wel voordeel blijkt te
hebben
herintegratie w moeilijker
o na week herinstalleren patronen van vroeger zich!
o dus je moet niet maanden wachten voordat je stap naar vertalen in termen van stress en
stresscoping te doen!
angst voor ‘zeldzame, ernstige’ pathologie
wantrouwen in medische wereld
koude douche effect psycho: ‘nu worden wij gek verklaard’
Behandeling
‘joining’
o referentieschema van familie accepteren: er IS iets fysiek (echtheid vh symptoom)!
o symptomen accepteren maar niet noodzakelijk technische verklaring
o dus geen afkeer tonen voor dat type problemen!
kind is werkelijk ziek, dreigt vast te roesten in ziekterol in leven
psycho-educatie over stress-systeem
o maken van alternatieve verklaring
o holistisch model somatisch – psychologisch
fysiotherapeut
o stuk pure revalidatie
verminderen van secundaire somatische symptomen
vb. benen die niet meer stappen in beweging laten komen; vb. middenrifoefeningen
igv hoest; …
o reduce gain: Ordeal therapie
therapie gebruiken als soort tegengif tegen ziektewinst
Ordeal = opdracht, queeste → moeten therapie op zich nemen die zwaarder is dan
symptoom zelf
lichaam w gedwongen uit soort evenwicht dat het geworden is
moet zo dicht mogelijk bij functionele revalidatie leunen: niet meer volledige dag
kunnen doen wat je wil
o stressreductie
vnl bij ongewone stressoren
relaxatietherapie
o beter zelfbeeld en lichaamscontrole (en bewustzijn over lichaam)
psychotherapie
o familietherapie (systeemtherapie) want gezin gedraagt zich altijd complementair aan
gebrekkige stressverwerking vh kind
indirecte, niet-confrontationele technieken
waarden en houvasten vh gezin moeten op losse schroeven gezet w: ‘pseudo-
rosekleurigheid’ vh gezin moet stoppen
moeten leren dat je gerust andere mening dan elkaar kan hebben
allerlei technieken voor
shift en verbreding van referentiesysteem van kind en familie
metaforen (fysiotherapie voorziet vaak goede)
as-if vragen, cirkelondervraging
creatieve therapie
o individuele therapie (cognitieve gedragstherapie)
verbetering copingstrategieën
vervangen dysfunctionele gedachten
emotionele erkenning en regulatie
identiteit
o congruente therapie: cognitief gedragstherapeutische interventies in gezin
bekrachtiging van positief gedrag
ontwikkel/stimuleer gezonde coping: relaxatie, positieve zelfspraak, afleiding zoeken
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
76 | P a g i n a
probleemoplossende vaardigheden stimuleren/aanleren
deelname aan ‘normale leven’ aanmoedigen
minder aandacht aan lichamelijke symptomen
meer focus op symptoomvrije periodes, ondernemen van gezamenlijke, leuke,
activiteiten
Outcome
soms lukt het heel goed, soms helemaal niet
o vb. papa kan niet komen → gezinstherapie werkt niet goed (vb. enkel symptoomshift)
vaak pt’en die niet heel goed kunnen toegeven als therapie hun geholpen heeft
o vb. “ja we zijn naar een handoplegger geweest en het gaat nu beter”
let op voor chronicificatie
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
77 | P a g i n a
Depressieve stoornissen bij kinderen en jongeren
Dr. Sijmons
Internaliserende stoornissen
angststoornissen
depressieve stoornissen
→ lange tijd had men meer aandacht voor externaliserende stoornissen (vb. te actief, agressie, …)
MAAR nu w steeds meer erkenning gegeven aan bestaan depressie bij kinderen
Klinisch beeld
MDE = majeure depressieve episode → DSM-5: symptomen
emotionele problemen
o depressieve stemming gedurende grootste deel vd dag
bijna dagelijks
bij kinderen/adolescenten: prikkelbare stemming
o duidelijke daling van belangstelling/plezier in (bijna) alle activiteiten vd dag = apathie
neurovegetatief
o eetlustveranderingen: zowel verminderde als vermeerderde eetlust mogelijk met evt.
gewichtsveranderingen eraan gepaard (> 5% gewichtstoename of –verlies)
o slaapverstoring
hypersomnie
insomnie
problemen bij inslapen
niet kunnen doorslapen
uitslaapstoornissen: rond 4 – 5u wakker w en niet meer kunnen slapen
o veranderingen in activiteitenniveau (zeker bij kinderen ernstig teken van depressie)
psychomotore agitatie: rusteloosheid, geen rust kunnen vinden, …
psychomotore retardatie: vertraging in wandelen, spreken, handelen, …
o vrijwel alle dagen vermoeidheid of energieverlies (fatigue)
cognitief
o gevoel van waardeloosheid, laag zelfwaardegevoel, hoge schuldgevoelens, hulpeloosheid,
bezorgdheid en/of vrees
o verminderde capaciteit om zich te concentreren of besluiten te nemen
executieve dysfunctie: moeilijk focussen want stemming overheerst
besluiteloosheid: niet meer tot eenvoudige beslissingen kunnen komen
o suïcidaliteit: denken over dood of zelfdoding
Criteria MDE: DSM-5
depressieve stemming en/of anhedonie is essentieel
duur vd symptomen: minimum 2 weken
episodische verandering tov functioneren voordien!
o is dus episodisch gebeuren: echt verandering tov vroeger
o meestal gebeurt verandering wel zeer geleidelijk, zeer insidieus → mensen hebben het
niet snel door dat kind depressief aan het worden is
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
78 | P a g i n a
veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in functioneren op school, thuis,
sociaal
geen voorafgaande (hypo)manische episode (dan zit je in spectrum bipolaire stoornissen!)
rouw kan gecompliceerd zijn met MDD
o MAAR niet alle rouw is depressieve stoornis
o als MDD aanwezig is bij rouw: behandelen!
Aspecifieke depressiesymptomen bij kinderen/jongeren
symptomatologie: bij kinderen/jongeren grotendeels zelfde als bij volwassenen
expressie symptomatologie bij kinderen
o sombere stemming → prikkelbaarheid, stemmingslabiliteit (van normaal tot depressief)
lage frustratietolerantie: kinderen die direct in conflict gaan
moeilijk tevreden te stellen
negatieve ingesteldheid
woedeaanvallen
o niet bijkomen in gewicht (failure to thrive; ~ gewichtsverlies bij volwassene)
o lichamelijke klachten vb. veel hoofdpijn en buikpijn
o sociaal terugtrekken (~anhedonie)
o gedaalde schoolprestaties (~anhedonie en gedaalde concentratie)
kan soms enige symptoom zijn
o doodswens, weinig realistisch besef
kinderen < 12 jaar denken dan aan methode die ze kennen: proberen adem in te
houden, niet eten, …
dus lijken niet serieuze manieren maar kunnen met serieuze intentie gepaard gaan!
Specifiers MDD (DSM-5)
aantal
o eenmalig: eenmalige MDD
o terugkerend: terugkerende, recidiverende MDD
duur: aanhoudende / persisterende DD
o criterium: 1 jaar
o bij volwassenen noemen ze dit dysthyme stoornis (criterium 2 jaar)
aard
o angst
o gemengd
o psychotische symptomen erbij vb. wanen / hallucinaties
o seizoensgebonden depressie: valt samen met winter en dat is tijdens schooljaar
dan schrijft men dit soms toe aan school
heeft specifieke behandeling dus nuttig om dit eruit te halen
o …
ernst
o milde depressieve stoornis
5 – 6 criteria
beperkte weerslag op algemeen functioneren
o matige
7 – 8 criteria
gaan nog naar school, sociaal, …
o ernstige
alle 9 criteria
belangrijke vermindering algemeen functioneren (doen helemaal niks meer, gaan niet
meer naar school)
zonder/met psychotische kenmerken
verloop: belangrijk dat ze goed voorbij gaan → alle depressiekenmerken die aanwezig waren
moeten volledig weg zijn!!!
o want als deze niet volledig weg is (partiële remissie): veel grotere kans op herval
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
79 | P a g i n a
o volledige remissie
Categoriale vs dimensionele diagnostiek
we hebben allen normale stemmingsvariatie → vanaf wanneer spreek je nu vanaf
depressieve stoornis?
o discussie is niet belangrijk voor herkennen depressie
o wel belangrijk als men maatstaven geeft voor bepalen behandelingen
categorieel = depressief of normaal
dimensioneel
o soms zijn er wel wat kenmerken zonder dat je van DD al moet praten = subsyndromale
depressieve stoornissen
o als je nog meer naar normaliteit gaat: temperamentkenmerken bepalen of kind
gelukkiger of minder gelukkig in leven staat
angst en depressie vertrekken vanuit zelfde type temperament
temperament
reactiviteit = hoe individu spontaan bijna direct reageert op situatie id omgeving
negatieve affectiviteit: personen die kijken naar alles wat kan mislopen, dreiging
die ervan uitgaat
mensen die meer angst hebben, genieten minder van leven
positieve affectiviteit: genieten meer van leven, staan vrolijker en enthousiaster
in leven, ervaren minder dreiging
iedereen heeft van beiden types affectiviteit maar relatieve aandeel verschilt
regulatie = manier hoe we met reactiviteit omgaan
staat vooral in voor controleren/beheersen van bepaalde emoties en ideeën
‘effortfull control’: doelbewuste controle
tripartite model van angst en depressie
↑ negatieve affectiviteit x ↓ positieve activiteit x ↓ effortfull control → depressie
o belangrijk dat als men over depressies spreekt: ook kijken naar wat het heeft uitgelokt
MDD
Epidemiologie
verschillende leeftijden
o peuters en kleuters: 0,9% (heel weinig)
o kinderen 6 – 12 jaar: 1 – 2%
o jongeren 12 – 18 jaar: 3 – 8%
enorme verhoging van prevalentie tijdens adolescentie!!
groot verschil tss jongens en meisjes: meisjes > jongens (3:1)
tegen leeftijd 18 jaar: 20% vd jongeren heeft al depressie meegemaakt
als je subsyndromale vormen van depressie bij 15 – 18-jarigen meetelt: incidentie tot 11%
Ethiopathogenese
depressie in prepuberteit
o vaak bij jongens in combinatie met gedragsstoornis
oorzaak: familiale tegenslagen
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
80 | P a g i n a
toegenomen risico op antisociale stoornis
geen depressie op volwassen leeftijd
o soms (zowel jongens als meisjes)
samen met hoog multi-generationeel voorkomen van depressie (kwetsbaarheid in familie)
dan ook hoge mate van
angst
bipolaire stoornis
vorm dus meer inherent aan individu → ook stemmingsstoornissen in adolescentie en
volwassenheid
waarom gaat depressie toenemen in adolescentie?
o mismatch in rijping vss hersengebieden
limbische zones rijpen eerst (door puberteit gestimuleerd): bereiden voor om echt
uiten van emoties
grotere gevoeligheid voor affectieve en sociale stimuli vb. jonge pubers die gibberen en
wenen om alles en om niets
emoties gaan op en neer maar kunnen die nog niet controleren
late maturatie vd capaciteit tot zelfregulatie met toenemende leeftijd: door rijping vd
prefrontale cortex
o verschil tss sociale eisen en rijpingsgraad vd hersenen
duidelijkste voorbeeld: overgang van lager onderwijs naar middelbaar onderwijs
lager onderwijs = beschermde omgeving met zelfde vrienden, zelfde buurt, …
middelbaar onderwijs = verder van huis, in contact met vss leeftijdsgenoten,
complexer schoolsysteem, …
overal hier kunnen knelpunten zijn waar jongeren moeilijkeden krijgen
o gezin: afname ouderlijke controle en toename van autonomie vd jongere
proces loopt niet altijd volledig harmonieus
verschilt tss kinderen
kinderen die liefst verlengd afhankelijk blijven: schrik en weten niet hoe te doen
die wat te snel willen verkennen: allerlei ervaringen die hun overhoop halen
o cognitieve veranderingen
denkvaardigheden vd kinderen/jongeren nemen toe → meer piekeren (nadenken,
zorgen maken, …) → meer kwetsbaar
beloningen tijdens adolescentie meer op langere termijn → frustratie bij uitblijven
beloningen → onderdrukking vh beloningssysteem vd hersenen → depressie
beloningssysteem = dopamine reward system
o invloed geslacht: bij meisjes grotere toename MDD
hormonale veranderingen
oestrogeen zorgt voor verhoogde kwetsbaarheid, is niet echt oorzaak
invloed van geslachtshormonen op voorkomen van depressie
oestrogeen stijgt vrij gelijkmatig met stijging depressie
jongens in vroege adolescentie: ook toename depressie maar blijft hierna zelfde
vroegere puberteit
meer angststoornissen en rumineren (cognitieve stijl)
meer sociaal ingesteld (hoge dosis oxytocine)
trekken zich dingen te veel aan → weegt op hen
genetisch verhoogde gevoeligheid voor life events
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
81 | P a g i n a
oorzaak is complex gegeven: G(enen) en O(mgeving) → via veranderingen in N(eurobiologie)
→ naar D(epressie)
o G x E x N x D
interactie over jaren van
(genetisch) verhoogde gevoeligheid om stressvol te reageren op negatieve
omgevingsfactoren
stressvolle omgevingsfactoren / levensgebeurtenissen
met als gevolg neurobiologische veranderingen: vnl tijdens specifieke tijdsvensters
kwetsbaarheid voor ontwikkelen depressie is grootst < 3 jaar en > 12 jaar
kwetsbaarheid staat gelijk aan hyperresponsiviteit vd HPA-as
die leiden tot depressie
o naarmate je meer depressies hebt gedaan: minder nodig om je terug uit evenwicht te
halen om terug depressief te worden
o genetische factoren
erfelijkheidsfactor 40%
dus 40% vd oorzaak valt terug op genetische factoren
overige 60% is dus te wijten aan omgevingsfactoren
genetische variabiliteit heeft impact op gevoeligheid om stressvol te reageren op
negatieve omgevingsfactoren
geslacht
invloed van oestrogenen op pre-/postnatale ontwikkeling vd hersenen
hormonale veranderingen tijdens puberteit
temperamentkenmerken: combinatie van NA ↑ x PA ↓ x EC ↓
o omgevingsfactoren
ouderlijke depressies
depressie bij één vd ouders (vnl bij moeder) is één vd belangrijkste uitlokkende
factoren voor depressie bij kind!
moeder kan minder empathie tonen tov kind
kind leert dat welke emoties het ook toont, er geen respons op zal zijn
genetische overdracht (erfelijkheidscoëfficiënt 40%)
opvoedingsstijlen
modeling van cognitieve vervormingen
vijandige, passieve en teruggetrokken interacties
expressed emotion
invloed sterker bij meer chronische en ernstige maternele depressie
andere psychiatrische stoornissen, ziekte, handicap, criminaliteit bij ouder(s)
gebrek aan gezinscohesie, verstoorde ouder-kindrelatie, aanhoudende conflicten en
frustraties (intra- en extrafamiliaal)
verwaarlozing, mishandeling (fysiek/seksueel)
zeker op jonge leeftijd is dit zeer cruciaal
rouw over verlies van naastbestaanden: vnl igv meerdere overlijdens → vertrouwen in
wat ze hadden dat mensen die van hun houden niet van hun weggaan valt weg
schools disfunctioneren
leerstoornissen/-problemen, ADHD, ASS, IQ
te hoge verwachtingen (van ouders), prestatiedruk
leeftijdsgenoten
verstoorde relaties
pesterijen
o neurobiologie: wat verandert er in lichaam waardoor we doorgaan naar depressie?
neuro-endocrinologisch
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
82 | P a g i n a
hyperactiviteit HPA-as (stressas) → cortisol ↑
corticotroop hormoon ↑
immuunsysteem: verminderde afweer → meer infecties, …
slaapstoornissen
doordat ze niet goed slapen: meer vatbaar voor depressie
en langs andere kant is dit symptoom van depressie
hypoactiviteit vd neurotransmitters: serotonine, noradrenaline, dopamine
hierop w ingegerepen met antidepressiva
dopamine-beloningssysteem w verstoord
verstoring limbisch systeem (amygdala, hippocampus, prefrontale cortex)
Comorbiditeit: 40 – 70% vd gevallen komt depressie niet alleen (kan ook bijdragen aan ontstaan
depressie of andersom)
angststoornis
gedragsstoornis (ADHD, ODD, CD)
stoornis van middelenmisbruik
o zeker bij volwassenen vaak alcoholmisbruik
borderline persoonlijkheidsstoornis
eetstoornissen
o bij kinderen vaak: ofwel lokken ze depressie uit ofwel kan depressie eerste aanzet zijn
naar anorexie
→ gedeelde genetische en omgevingsfactoren
Gevolgen en verloop
zelfdoding
o bij adolescente jongeren: 1 vd belangrijkste oorzaken van sterfte in Vlaanderen
o suïcidaliteit = heel proces dat doorlopen wordt
gedachten over dood: “als ik nu onder bus zou terecht komen, ik zou het niet erg
vinden”, “wat is zin vh leven?”
gedachten over zelfdoding/zelfbeschadiging
“hoe kan ik mezelf van kant maken?”
als er in school iemand zelfdoding heeft gedaan: in omgeving jongere plots meer
zelfdoding (verlaagde drempel)
dreiging/tekenen van zelfdoding
veel jongeren: automutilatie → signaal dat het niet goed is!
heel veel jongeren krassen = fenomeen dat zich voordoet op moment dat ze
zich slecht voelen
zet endorfines vrij → lichaam uit negatieve spiraal (kortdurend)
vaak is er vooraf wel over gesproken
poging tot zelfdoding (medicatie, verhanging, …)
medicatie w meest gebruikt: zeker bij meisjes
geslaagde zelfdoding
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
83 | P a g i n a
o eerste depressie vnl eerste stappen van proces MAAR naarmate het opnieuw optreedt:
barrière om naar volgende stap te gaan veel kleiner
algemeen disfunctioneren
o schools: doen het minder op school, gaan niet meer, blijven zitten, … = enorme stress
o familiaal
heeft belangrijke impact op gezin
reactie van gezin: niet evident
niet continu alleen laten
maar ook geen druk zetten
o emotioneel, cognitief, sociaal
o middelenmisbruik
o blootstelling aan negatieve levensgebeurtenissen
want kinderen/jongeren gaan minder voor zichzelf zorgen
vb. tienerzwangerschap
verloop
o ontwikkeling verloopt meestal redelijk traag maar gaat ook traag weg
duur in klinische populatie (die consulteert en hulp zoekt): 6 – 9 maanden
dit is dus bijna schooljaar!
o hervalkans is heel hoog
40% na 2 jaar
70% na 5 jaar
Diagnose
klinisch interview
o met
kind/jongere
ouders
o belangrijk om met beide partijen te praten omdat je van geen van beiden volledig beeld
gaat krijgen
gestandaardiseerde interviews vb. K-SADS, DISC
stemmingslevenslijn – stemmingsdagboek
vragenlijsten
o screening
o ernstmaat
o opvolging
suïcidaliteit
o jongeren algemeen opgelucht als je hiernaar vraagt
o meestal zeggen ze niks over manier waaraan ze denken het te doen
algemeen functioneren (GAF, CGI): schools, sociaal, gezin
comorbide psychiatrische stoornissen
uitlokkende factoren opsporen
Behandeling
depressie behandelen → 3 fasen
o acute behandeling: duurt 2 – 3 maanden voor je respons (lichte verbetering
depressiekenmerken) hebt
geen enkele therapie zorgt voor snellere verbetering!
respons = verbetering van ten minste 2 weken
o opvolgbehandeling
verdergaan tot alle symptomen weg zijn: duurt ook nog 4 – 6 maanden
remissie = herstel gedurende meerdere maanden
relapse (herval) = depressieve episode tijdens remissieperiode
o eens depressie hersteld is: opvolging doen
zowel in medicatie als in psychotherapie
nodig want depressie weg maar algemeen functioneren nog niet helemaal hersteld
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
84 | P a g i n a
recovery = genezing gedurende 6 – 12 maanden en meer
recurrence (herhaling) = depressieve episode tijdens recoveryperiode
hoe kunnen we behandelen? → mate van depressie bepaalt welke maatregelen we gaan
gebruiken
o psycho-educatie
aan ouders en aan kinderen/jongeren
MDD
symptomen
ontstaansfactoren
verloop en risico op herval
behandelmogelijkheden
invloed
op gezinsrelaties
schools functioneren
contact met school
uitleg over depressie
beperkte ziekterol toekennen: beperkte deelname en belasting definiëren
o ondersteuning
o watchful waiting (wachten en kijken of het verbetert)
o psychotherapie → kind gaandeweg op weg zetten om zich beter te gaan voelen
cognitieve gedragstherapie (CGT)
hoe kan je gedachtegang onder controle krijgen? hoe
kan je anders gaan denken?
gaat zich vooral focussen op iets wat gebeurd is: gedachten die hierbij
ontwikkelen, gevoelens die hierbij komen, gedrag dat optreedt
interpersoonlijke therapie (IPT) = gericht om terug perspectief te krijgen,
dat er dingen zijn waar kind/jongere voor kan gaan
omdat depressie vaak iets te maken heeft met relaties die niet goed zitten →
aandacht besteden van “hoe komt het dat relaties zijn misgelopen?”
vb. slechte ouder-kind relatie
soms overwegen van alternatieve opvang (vb. binnen familie) om ervoor te
zorgen dat er wat rust komt
rouw kan hier ook belangrijk bij zijn
ouder/gezinstherapie: gezinsbegeleiding
relatie tss ouders en jongere versterken
kritische stijl en vijandigheid in omgang verminderen
conflicten oplossen of vermijden
disfunctioneren vh gezin verminderen
verwijzing
ouders, broer/zus met psychiatrische stoornissen
ouders met huwelijksconflicten
o farmacotherapie: antidepressiva
enkel bijkomend bij andere vormen behandeling, nooit alleen!
indicaties
nood aan acute verbetering bij matige tot ernstige MDD
geen/partieel effect van psychotherapie
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
85 | P a g i n a
belangrijke suïcidaliteit
comorbide (angst)stoornis die gelijktijdige behadeling vergt
beter effect met gecombineerde behandeling met psychotherapie dan alleen
soorten antidepressiva
jaren ’80: TCA’s werden veel gebruikt maar veel cardiovasculaire neveneffecten
vroege jaren ’90: SSRI’s → TCA’s vervangen
paroxetine en fluvoxamine niet getest bij kinderen
SNRI’s
venlafaxine voldoende bewijs
duloxetine en mirtrazapine onvoldoende getest bij kinderen
reboxetine, NDRI en NDDI nog niet getest bij kinderen
SSRI’s
effectiviteit → 61% verbetering (tov 50% bij placebo)
in studies: vss studiesites, ernst depressie
als kinderen geïncludeerd w in studies: sowieso hoog placebo-effect
nevenwerkingen: suïcidaliteit!
kanttekening
meeste zelfdoding bij SSRI-gebruik bij ernstige depressie
meeste geslaagde zelfdoding bij niet-behandelde depressie
zelfdoding is drastisch gedaald sinds SSRI-gebruik gestegen is
black box warning → minder SSRI’s gebruikt in Amerika → nog meer stijging
suïcidaliteit en geslaagde zelfdoding
dus als je niet behandelt: kans op suïcidaliteit stijgt enorm
er is verband maar geen oorzakelijk verband aangetoond
wat is hieraan te doen: monitoren
wekelijks!
dus niet zeggen “kom over een maand maar terug”
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
86 | P a g i n a
Psychiatrische klachten bij kinderen met verstandelijke beperking
prof. Steyaert
Definiëring verstandelijke beperking
IQ < 70
o dit komt overeen met 2 standaarddeviaties (SD) afwijkend
o vss gradaties verstandelijke beperking
lichte VB: IQ 50 – 70 (- 2 SD)
matige VB: IQ 35 – 50 (- 3 SD)
ernstige VB: IQ 20 – 35 (- 4 SD)
diepe VB: IQ <20 (- 5 SD)
moderne definities niet alleen gebaseerd op IQ: ontwikkelingsleeftijd w ook bekeken omdat
dit niet altijd overeen komt met IQ
o zeker in probleemgroep zien we daar vaak afwijkingen op
kan hoger/lager zijn dan verwacht obv IQ
o ontwikkelingsleeftijd vaak < 5 jaar
o typisch bij autisme: ontwikkelingsleeftijd valt tot 3 SD onder IQ
daarbij zien psychiatrische afwijkingen er anders uit
Belangrijk: voordat je te rap diagnose gaat stellen → terug gaan naar kernproblemen van
aandoening
persoon met verstandelijke beperking kan problemen niet omzetten naar taal! → zet dit om
naar gedrag
o soms motoriek die achteruit gaat
o vb. iemand met IQ van 30: vertelt niet dat hij hallucineert
alert zijn!
o leren kijken naar gedragingen die kunnen wijzen op psychiatrische symptomatologie!;
eerder dan naar wat ze rapporteren
o altijd teruggaan naar wat basiskenmerken van aandoening zijn
ook wat ouders, leerkrachten, … rapporteren: niet betrouwbaar
o mensen die hen nabij zijn weten vaak niet wat er binnenin gebeurt
o voor ouders is het niet allemaal te volgen: denken te vaak gewoon nog in ‘het kleine kind’
daardoor kunnen ze op zeker moment beleving vh kind niet meer begrijpen
Prevalentie vd psychiatrische aandoeningen bij verstandelijke beperking (dubbele diagnose)
geen consensus over prevalentie!: 15 – 80% vd mensen met VB hebben ooit psychiatrische
diagnose
wel zeker: meer psychiatrische problemen in populatie met verstandelijke beperking dan in
algemene populatie
o incidentie depressie bij volwassenen met VB is 2 – 3x hoger dan bij normaal begaafde
volwassenen
o slechts 20% vd personen met autisme zijn normaal begaafd
o maar angststoornissen: geen verschil
Waarom komt dit meer voor bij mensen met verstandelijke beperking?
minder cognitieve regulatie, coping → kunnen verstand niet gebruiken om moeilijkheden op
te lossen
sociaal netwerk is beperkt
o op jonge leeftijd heb je je ouders
o op oudere leeftijd heb je nood aan andere mensen
maar bijzonder onderwijs/speciale instelling/… → minder vrienden
grotere kwetsbaarheid
o biologische kwetsbaarheid: op causaal niveau vb. ernstige prematuriteit; vb. genetica; …
o dubbele stoornis
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
87 | P a g i n a
Gausscurve is asymmetrisch: links langer staafje dan aan andere kant
is combinatie van 2 normaal verdeelde IQ-curves
o één IQ-curve: polygenische overerving, normale verdeling rond 100
o andere IQ-curve: normale verdeling rond 35
bij jongens meer uitgesproken (oa door X-gebonden aandoeningen)
Ine Bollen Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
88 | P a g i n a
Examen
Schriftelijk: 4 vragen van 4 verschillende docenten telkens halve pagina
18 mei 2015, 18u – 19u30