Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog
Documentatie studiereis naar Château-Thierry op 22-25 september 2011 gewijd aan de Tweede Slag aan de Marne
Samengesteld door Eric R.J. Wils
“Camarades américains, je vous suis reconnaissant du sang généreusement versé sur le sol de ma Patrie. Je suis fier de vous avoir commandés en de telles journées et d’avoir combattu avec vous pour
la délivrance du monde.“ 1
Generaal Charles Mangin op 30 juli 1918
____________________ 1 Amerikaanse kameraden, ik ben u dankbaar voor het bloed dat edelmoedig werd vergoten op mijn
vaderlandse bodem. Ik ben trots om u te hebben gecommandeerd in dergelijke veldslagen en met u te hebben
gevochten voor de bevrijding van de wereld.
Inhoudsopgave 1. Algemene informatie 5
1.1. Bij wijze van inleiding 5
1.2. Chronologie strijd aan het Westelijk Front in 1918 6
1.3. Kaarten met het verloop van de strijd aan de Marne in 1918 7
1.4. Franse militaire en politieke leiders in 1918 10
1.5. De Amerikanen in actie aan de Marne in 1918 14
1.6. Amerikaanse divisies aan de Marne in 1918 22
1.7. Tekst van Over There 23
1.8. De Renault FT-17 tank 24
1.9. Beelden van de Duitse opmars naar de Marne in 1918 26
1.10. Een Duitse stem over de Tweede Slag aan de Marne 28
1.11. Een Nederlandse stem over de strijd aan de Marne 29
2. Informatie bij de eerste dag 31
2.1. Ondertekening van de wapenstilstand in het bos van Compiègne 32
2.2. Franse begraafplaats Ambleny 36
3. Informatie bij de tweede dag 37
3.1. De opmars van de Amerikaanse 2de divisie 38
3.2. De strijd om Belleau Wood 40
3.3. Aisne-Marne American Cemetery 44
3.4. Het dorp Belleau 48
3.5. Duitse begraafplaats Belleau 50
3.6. Amerikaanse Aisne-Marne monument bij Château-Thierry 51
3.7. De strijd om Château-Thierry 53
3.8. Mémorial des Batailles de la Marne 1914-1918 58
3.9. De strijd om Dormans in juli 1918 61
4. Informatie bij de derde dag 65
4.1. De strijd aan de westkant van de saillant onder Soissons 66
4.2. Monument voor George Cecil in het Fôret de Retz 71
4.3. Monument voor Joost van Vollenhoven in het Fôret de Retz 73
4.4. De Amerikaanse 1ste divisie in Buzancy 76
4.5. De Schotse 15de divisie in Buzancy 79
4.6. Les Fantômes de Landowski 81
4.7. De strijd bij de rivier de Ourcq 83
4.8. Oise-Aisne American Cemetery 87
4.9. De dood van Quentin Roosevelt 91
5. Informatie bij de vierde dag 95
5.1. De strijd bij Fismes en Fismettes in augustus 1918 96
5.2. Italiaanse herdenkingsplaats bij Bligny 99
SSEW Studiereis 2011 5
1. Algemene informatie
1.1. Bij wijze van inleiding
De studiereis voert naar de Marne, de rivier waar rondom heen tweemaal werd gevochten en beide
keren met beslissende gevolgen voor het verloop van Eerste Wereldoorlog. Na ruim een maand
terugtrekken vanaf het begin van de oorlog lanceerde het Franse leger op 6 september 1914 een
tegenaanval die bekend is geworden als het ‘Wonder aan de Marne’. Na enkele dagen van harde
gevechten besloot de Duitse legerleiding tot een algehele terugtocht waarmee het Duitse
oorlogsplan, Frankrijk in zes weken te verslaan, was mislukt.
De oorlog werd tot het voorjaar van 1918 een stuk noordelijker uitgevochten totdat, op 27 mei
1918 aan de Chemin des Dames, het derde Duitse voorjaarsoffensief losbarstte. Weer moesten de
Fransen achteruit maar, net als bijna vier jaar eerder, kwamen de Duitsers niet in Parijs en werden
ze, vanaf medio juli 1918 opnieuw teruggedreven. Over de Tweede Slag aan de Marne is beduidend
minder geschreven dan over de eerste, maar toch betekende ook deze slag een belangrijk keerpunt
in de oorlog. De Tweede slag aan de Marne vormde het sluitstuk van de Duitse offensieven in de
eerste helft van het jaar 1918. Nadat in 1918 met de eerste twee grote offensieven tegen het Britse
leger niet het doel was bereikt dat het Duitse leger nastreefde, werd op 27 mei de aanval geopend
op de Fransen.
De Chemin des Dames werd het aanvalsterrein, het gebied waar de Fransen in april 1917 vergeefs
in het offensief waren gegaan. De Fransen werden overrompeld en moesten ver terug tot de Marne.
Tussen Soissons en Reims ontstond een 50 km diepe uitstulping in de frontlijn. Bij Château-Thierry
stonden de Duitsers op minder dan 80 km van Parijs. Bij die plaats, op de linkerflank van de Fransen,
werden ter ondersteuning twee Amerikaanse divisies ingezet.
Het was het eerste grote optreden van Amerikaanse troepen in de oorlog en maakte duidelijk aan
‘friend and foe’ dat de Amerikanen konden en wilden vechten. En daarbij de nodige offers brachten.
Toch is de Tweede Slag aan de Marne overwegend een Frans-Duits gevecht geweest. De Amerikanen
waren net als enkele Britse en Italiaanse divisies onder Frans commando geplaatst. Het Franse leger
leverde bovendien het zware materieel aan de Amerikanen en het merendeel van de ingezette
manschappen waren Fransen. Het Franse leger bleek dus nog wel degelijk, na de muiterijen van
1917, in staat een offensief uit te voeren en uiteindelijk te winnen. De Duitse ‘Friedensturm’ had niet
tot hun overwinning geleid maar de uiteindelijke nederlaag ingeluid.
De studiereis richt zich voornamelijk op de strijd aan de Marne tijdens de zomer van 1918 in het
gebied rond Château-Thierry. Maar in hetzelfde gebied liggen hier en daar sporen van de Eerste Slag
aan de Marne van september 1914, die overigens op een veel groter slagveld werd uitgevochten.
In hoofdstuk 1 van de documentatie wordt achtergrondinformatie gegeven. In de volgende
hoofdstukken 2 t/m 5 wordt bij iedere te bezoeken locatie de strijd ter plekke kort besproken aan de
hand van de voornaamste tastbare herinneringen zoals monumenten en begraafplaatsen. Juist die
laatsten maken duidelijk hoe bloedig de strijd hier in de zomer van 1918 is geweest.
6 SSEW Studiereis 2011
1.2. Chronologie strijd aan het Westelijk Front in 1918
Tijdstip Gebeurtenis
21 maart Start van het Duitse voorjaarsoffensief ‘Der Kaiserschlacht’ met operatie Michael
tegen het Britse leger bij Saint-Quentin.
23 maart Begin van het bombardement op Parijs met lange afstandsgeschut (‘La grosse
Bertha’) en vliegtuigen.
26 maart Generaal Foch wordt benoemd tot coördinator van de geallieerde troepen, op 14
april gevolgd tot opperbevelhebber (‘generalissimus’).
5 april Eerste Duitse voorjaarsoffensief loopt vast op zo’n 10 km voor Amiens.
9 – 29 april Tweede Duitse offensief aan de Leie, operatie Georgette , tegen de Britten bij de
stad Armentières. Geen doorbraak naar de kust.
27 mei Start van het derde Duitse offensief, operatie Blücher, aan de Chemin des Dames
tegen de Fransen. Begin van de Tweede Slag aan de Marne.
28 mei Amerikaanse 1ste divisie in actie bij Cantigny ten zuidoosten van Amiens.
1 juni Duitse troepen bereiken bij Château-Thierry de Marne. Amerikaanse 3de divisie
wordt ingezet bij Château-Thierry.
6 juni Amerikaanse 2de divisie in de aanval bij het dorp Belleau.
9-14 juni Vierde Duitse offensief, operatie Gneisenau, in de vallei van de rivier de Matz.
Gestopt door een Frans tegenoffensief.
26 juni Amerikaanse 2de divisie verovert uiteindelijk Belleau Wood.
Juni Honderdduizenden burgers ontvluchten Parijs, de Franse regering blijft.
15-17 juli Vijfde Duitse offensief aan de Marne, operatie Marneschutz-Reims ook wel
‘Friedensturm’ genoemd.
18 juli Franse 10de Leger o.l.v. generaal Mangin opent de tegenaanval ten zuiden van
Soissons.
21-22 juli Duitsers worden teruggedreven naar de noordkant van de Marne. Franse 39ste
divisie herovert Château-Thierry.
28 juli Duitsers worden teruggedreven tot de rivier de Ourcq. Meer Amerikaanse
troepen zoals de 28ste en 42ste divisies nemen deel aan de strijd.
6 augustus Duitsers zijn weer terug bij de Aisne waarmee de Tweede Slag aan de Marne als
beëindigd wordt beschouwd.
8 augustus Britse leger begint bij Amiens een groot offensief hetgeen resulteert in de ‘zwarte
dag’ voor het Duitse leger.
Augustus/
september
Aanhoudende serie geallieerde offensieven langs het gehele Westelijk Front
dringt het Duitse leger steeds verder terug.
6 oktober Nieuwe Duitse regering verzoekt om een wapenstilstand.
11 november Ondertekening van de wapenstilstand in een bos bij Compiègne.
SSEW Studiereis 2011 7
1.3. Kaarten met het verloop van de strijd aan de Marne in 1918
Het Westelijk Front met de toestand vanaf de zomer 1918
Omcirkeld het slagveld van de Tweede Slag aan de Marne.
In rood de Britse legers (A. Brit.), in blauw de Franse legers (A. Fr.), in paars de Amerikaanse legers
(A.U.S.).
8 SSEW Studiereis 2011
Van 28 mei tot 4 juni 1918: De Duitse aanval naar de Marne
Van 5 juni tot 14 juli 1918: De strijd aan de grenzen van de saillant aan de Marne
SSEW Studiereis 2011 9
Van 15 tot 18 juli 1918: De laatste Duitse aanval Friedensturm
Van 20 juli tot 6 augustus 1918: De Frans-Amerikaanse tegenaanval
10 SSEW Studiereis 2011
1.4. De Franse militaire en politieke leiders in 1918
De militaire en politieke situatie was in juni 1918 in Frankrijk verre van optimistisch met de Duitsers
die weer aan de Marne stonden en Parijs dat onder vuur lag van een lange afstandskanon. Wie de
stad kon verlaten deed dat, honderdduizenden vluchtten weg maar in tegenstelling tot september
1914 bleven de Franse regering en het parlement in Parijs. Ook de rond Parijs gevestigde
oorlogsindustrie draaide door en de oorlogsproductie stortte niet in.
Een sterke leider die het moreel hoog houdt, is dan een vereiste om door te blijven gaan. De
Franse premier Georges Clemenceau was zo’n leider. Nooit opgegeven, al valt Parijs, desnoods
blijven strijden vanaf de Pyreneeën of vanuit zee. Maar vrede sluiten: nooit! De volgende verklaring
legde hij af op 4 juni 1918:
“Oui, les Allemands peuvent prendre Paris. Cela ne m’empêchera pas de faire la guerre. Nous
nous battrons sur la Loire, puis sur la Garonne s’il le faut, et même sur les Pyrénées. Si, enfin,
nous sommes chassés des Pyrénées, on continuera la guerre sur mer, mais quant à faire la paix,
jamais! Qu’ils ne comptent pas sur moi pour cela!”
Er is weinig verbeelding voor nodig om te zien waar Winston Churchill zijn inspiratie vandaan haalde
voor zijn beroemde toespraak op 4 juni 1940 in het Britse parlement: “We shall fight them on the
beaches”. Helaas gold dat niet voor de Franse leiders van juni 1940 zoals maarschalk Pétain.
Karikatuur van de tijger Georges Clemenceau.
SSEW Studiereis 2011 11
Hierover de visie van de Nederlandse historicus Henk Wesseling op de Franse generaals Ferdinand
Foch en Philippe Pétain en premier Georges Clemenceau, de toonaangevende figuren in het laatste
oorlogsjaar 1918, zoals verwoord in zijn boek Frankrijk in oorlog, 1870-1962.1
Het laatste oorlogsjaar
In PPhet voorjaar van 1918 begonnen de Duitsers een groot slotoffensief. Het eerste offensief (21
maart tot 5 april) vond plaats aan de Somme en sloeg een gat in het Britse deel van het geallieerde
fronPagt van zestig kilometer diep, tot dicht bij Amiens. Het tweede, tussen 8 en 29 april in Vlaanderen,
was tevens gericht tegen de Britse troepen. Alvorens met hen af te rekenen - de Britse legers hadden
enorme verliezen geleden - vond generaal Ludendorff een actie tegen de Fransen nodig. Die was
wederom gericht op de Chemin des Dames, begon op 27 mei en duurde tot 15 juni. De Duitsers
rukten vijftig kilometer op over een breedte van zeventig kilometer. Op 15 juni bereikten zij hun
verste punt, waren weer terug aan de Marne en stonden nog slechts zestig kilometer van Parijs.
Het was nu tijd voor een grootscheeps geallieerd offensief, en daarvoor moest men niet bij
generaal Pétain zijn. Die was te pessimistisch en defaitistisch. Zoals de Britse bevelhebber Douglas
Haig in zijn dagboek schreef leek Pétain tijdens het grote Ludendorff-offensief van maart 1918 een
verslagen man: “He had the appearance of a Commander who was in a funk and had lost its nerve.”
Voor het geallieerde tegenoffensief moest men iemand anders hebben, en wie was daarvoor
geschikter dan de grote vooroorlogse propagandist van het offensief, Ferdinand Foch? Pétain zou de
Fransen naar de eindoverwinning leiden, maar de eer daarvoor moest hij delen met zijn vroegere
stafchef, Ferdinand Foch, die op 26 maart 1918 benoemd werd tot 'coördinator' van de geallieerde
legers op het westelijk front. Deze vage titel maakte op 14 april plaats voor een duidelijkere:
opperbevelhebber van de geallieerde legers in Frankrijk. Foch was nu de generalissimus die de
strategie bepaalde van de Franse, Britse en inmiddels ook Amerikaanse legers.
Foch
Ferdinand Foch (1851-1929) was afkomstig uit Tarbes in de Pyreneeën en had zijn opvoeding
genoten bij de jezuïeten. In 1870 nam hij als oorlogsvrijwilliger dienst en in 1871 begon hij zijn
militaire carrière aan de École Polytechnique. Zijn militaire opleiding was grondig, want hij volgde
zowel de École d’Artillerie en de École de Cavalerie als de École de Guerre, de Hogere Krijgsschool,
waar hij later zelf een beroemd docent zou worden. Het feit dat hij een vroom katholiek was en zijn
broer jezuïet, was in de felle antiklerikale jaren na 1910 niet gunstig voor zijn carrière. In 1914
commandeerde Foch het Twintigste Legerkorps, kort daarna het Negende Leger en vanaf oktober
1914 de Legergroep Noord. De mislukking van het Brits-Franse Somme-offensief in 1916 werd ook
hem verweten, zodat hij geen frontcommando meer kreeg maar chef van de generale staf werd. In
april 1918 kwam dan toch zijn finest hour: opperbevelhebber.
Aan deze ontwikkeling was het een en ander voorafgegaan. In maart 1917 was in Rusland een
revolutie uitgebroken en daarna werd de Russische bijdrage aan de oorlogvoering al snel van minder
betekenis. Na de Oktoberrevolutie, die overigens in november van datzelfde jaar plaatsvond, zochten
de bolsjewieken naar een eenzijdige vrede en die kwam er op 3 maart 1918, de Vrede van Brest-
Litovsk. Dat veranderde de krachtsverhoudingen. Maar er was ook een andere ontwikkeling. Op 6
Pagina's verwijderd in verband met copyright
12 SSEW Studiereis 2011
april 1917 verklaarden de Verenigde Staten de oorlog aan Duitsland, dat inmiddels de onbeperkte
duikbootoorlog had aangekondigd. Dit besluit veranderde de krachtsverhoudingen nog meer. In 1918
hadden de Verenigde Staten drieënhalf miljoen soldaten onder de wapenen gebracht. Het ging er
voor de Fransen en Britten nu om het vol te houden tot deze troepenmacht kon worden ingezet.
Foch wachtte af en lanceerde op 18 juli zijn tegenaanval, waarvan de Amerikanen - er landden er nu
meer dan 250.000 per maand - de speerpunt vormden. Foch werd gesteund door de man die het
symbool van Frankrijks onverzettelijkheid en strijdlust zou worden, Georges Clemenceau.
Clemenceau: Père la Victoire
Meer nog dan Foch of Pétain wordt Clemenceau gezien als de vader van de overwinning, ‘Père la
Victoire’. Zijn bekendste bijnaam had Clemenceau overigens al eerder verworven en die zou hij altijd
blijven behouden: ‘le Tigre’. Hij dankte die naam aan zijn ongeëvenaard scherpe en agressieve
discussie- en debattechniek. Hij zou overigens op zijn tachtigste zelf een tijger schieten, in India.
Georges Benjamin Clemenceau (1841-1929), die afkomstig was uit de Vendée, was een medicus
die koos voor politiek en literatuur. Hij was atheïst en antiklerikaal. Na zijn promotie, op
vierentwintigjarige leeftijd, begon een periode van reizen die hem vooral naar Engeland en de
Verenigde Staten zou voeren; In de Verenigde Staten vond hij ook zijn vrouw, Mary Plummer. Ze
trouwden op 23 juni 1869 in New York, maar het huwelijk was, om het zacht uit te drukken, niet erg
gelukkig. Zijn vrouw woonde doorgaans op het familiekasteel in de Vendée, met de drie kinderen die
ze in de loop der jaren kregen. Clemenceau zelf verbleef echter meestal in Parijs, in Montmartre,
waarvan hij burgemeester zou worden. Toen zijn gezin in 1875 naar Parijs kwam, was het huwelijk al
vrijwel vastgelopen, al scheidden ze pas geruime tijd later.
Clemenceaus politieke carrière omspant een geweldig tijdsbestek: van de Duitse overwinning in
1870 tot de Franse revanche van bijna een halve eeuw later. Hij was lang in de oppositie en pas in
1906 werd hij eindelijk minister en korte tijd later zelfs premier. Dat bleef hij tot 1909 en dat was
voor die tijd zeer lang. Premier Viviani bood hem in 1914 een zetel aan in zijn kabinet van nationale
eenheid, maar Clemenceau weigerde. Hij wilde alleen de post van premier of van minister van
Oorlog, een standpunt dat hij ook bij volgende gelegenheden steeds trouw zou blijven. Op 16
november 1917 werd hij allebei tegelijk. Het regeringsprogramma dat Clemenceau ontvouwde, was
bijzonder simpel: vechten tot de overwinning, of, zoals Clemenceau het zelf formuleerde: ‘Mijn
buitenlandse politiek en mijn binnenlandse politiek zijn een en dezelfde. Binnenlandse politiek: ik zal
oorlog voeren. Buitenlandse politiek: ik zal oorlog voeren. Ik zal altijd oorlog voeren.’
Clemenceau was 76 jaar oud toen hij aan de macht kwam. Hij nam zijn intrek in het ministerie van
Oorlog. Liepen onder zijn voorgangers journalisten, ministers en Kamerleden daar in en uit, onder
Clemenceau kwamen zij er niet meer in. Speciale telefoonlijnen verbonden hem met de
hoofdkwartieren van Foch en Pétain. Zo was de oorlogsleiding in hoge mate een persoonlijke zaak
van de 76 jaar oude Tijger, die hieraan al zijn krachten wijdde. Clemenceau stond ‘s morgens tussen
vijf en zes uur op en besteedde na zijn ochtendgymnastiek de eerste uren van de dag aan het lezen
van rapporten. Om een uur of negen begaf hij zich naar het ministerie van Oorlog voor besprekingen
met zijn staf en zijn vertrouwelingen. De middag wijdde hij meestal aan parlementaire activiteiten en
het afdoen van lopende zaken. Clemenceau concentreerde al zijn kracht en energie op zijn
premierschap. Hierbij richtte hij zijn aandacht vooral op twee gebieden: de coördinatie van en
supervisie over de oorlogvoering en de versterking van het moreel. Een van de grote problemen op
militair gebied waarmee Clemenceau zich moest bezighouden, was de organisatie van het
SSEW Studiereis 2011 13
opperbevel, een probleem dat in feite tweeledig was, aangezien het zowel bestond uit de onderlinge
meningsverschillen aan Franse zijde als uit de tegenstellingen tussen de Fransen en hun
bondgenoten.
De twee belangrijkste Franse generaals waren Pétain, de opperbevelhebber van het westelijk
front, en Foch, de chef van de generale staf. Hoewel Clemenceaus hart eigenlijk meer uitging naar de
houwdegen Foch, steunde hij de voorzichtige Pétain en had hij begrip voor diens realistische
houding. Pétains kracht lag in het vertrouwen dat hij genoot in het land en bij de troepen, omdat hij
wegens zijn voorzichtigheid een soort garantie leek tegen zinloze slachtingen en offensieven.
Tegenover het thuisfront steunde Clemenceau zowel Foch als Pétain. Dat speelde met name een
grote rol in het begin van juni 1918, toen de militaire situatie voor de geallieerden zeer penibel werd
en de kritiek op de generaals in de Kamer toenam. Clemenceau erkende voor een deel de juistheid
van de kritiek, maar weigerde Foch en Pétain als zondebokken aan te wijzen. Hij vond dat slecht voor
het moreel, en juist het moreel was, naast de oorlogsleiding, zijn voornaamste zorg.
De laatste oorlogsmaanden, 18 juli - 11 november 1918
Op 18 juli zetten zestien divisies, waarvan negen Amerikaanse, de aanval in. Hiermee begon de
Tweede Slag aan de Marne. De Duitsers werden teruggedreven in de richting van de Aisne. De
geallieerden hadden nu het initiatief hernomen en behielden dat tot het einde toe. Op 8 augustus
begon het grote geallieerde offensief. Nieuwe troepen waren beschikbaar en nieuwe wapens werden
ingezet. De vliegtuigindustrie draaide op volle toeren en de geallieerden hadden een beslissend
luchtoverwicht. Zeshonderd Franse vliegtuigen deden mee aan de Tweede Slag aan de Marne. Ook
werden nu op grote schaal tanks ingezet. Bij het tegenoffensief van 18 juli beschikte generaal Mangin
over duizend tanks.2 Eind augustus was al het in het voorjaar verloren terrein herwonnen. Op 26, 27
en 28 september begonnen drie nieuwe offensieven, respectievelijk gericht tegen het noorden,
zuiden en centrum van het Duitse front. In het laatste gebied stortten de Duitse legers in. Ludendorff
spoorde de regering aan om een wapenstilstand te vragen. Dat gebeurde op 5 oktober.
President Poincaré schreef Clemenceau een brief waarin hij zijn zorg uitsprak dat deze te gauw
zou toehappen. De reactie was ongekend fel: Clemenceau dreigde met onmiddellijk ontslag als
Poincaré nog langer zou trachten zich met de oorlogsleiding te bemoeien. Poincaré moest buigen
voor de enorme populariteit van Clemenceau en bond in. Hij zou zich verder niet meer mengen in de
besluitvorming. Op 11 november was het eindelijk zover. Clemenceau las in de Kamer van
Afgevaardigden en de Senaat de wapenstilstandsverklaring voor. De beide huizen brachten hem en
Foch een overweldigende hulde.
________________________
Noten
1. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006, p. 173-178.
2. Over het juiste aantal tanks bestaat geen eenduidigheid. Duizend is beslist een te hoog getal.
Zie paragrafen 1.8 en 4.1. over de rol van de tanks bij de aanval.
14 SSEW Studiereis 2011
1.5. De Amerikanen in actie aan de Marne in 1918
In het voorjaar van 1918 namen Amerikaanse troepen daadwerkelijk deel aan de strijd aan het
Westelijk Front. Het begon met relatief kleine acties, maar in juni-juli 1918 waren Amerikaanse
divisies volop betrokken bij de gevechten om de Duitse opmars richting Parijs tegen te houden. Een
strijd die de geschiedenis is ingegaan als de Tweede Slag aan de Marne en als een keerpunt in de
Eerste Wereldoorlog kan worden beschouwd. Door de na de oorlog opgerichte Amerikaanse
monumenten wordt vandaag de dag de indruk gewekt, dat voornamelijk de Amerikanen hier de
Duitsers hebben gestopt in hun offensief. Zo kleuren de tastbare herinneringen uiteindelijk de
geschiedenis. De Amerikaanse acties worden nagegaan en in een groter geheel geplaatst.
Het derde Duitse voorjaarsoffensief van 27 mei 1918
Het Duitse leger opende op 21 maart 1918 zijn grote offensieven om de oorlog aan het Westelijk
Front daadwerkelijk te gaan winnen. Althans volgens de plannen van kwartiermeester-generaal Erich
Ludendorff, niet in naam maar wel in de praktijk de belangrijkste man in de Obertse Heeresleitung
(OHL). De oorlog aan het oostfront was gewonnen, troepen werden naar het westen verplaatst en de
Amerikanen waren nog bezig met de opbouw van hun leger. Twee offensieven gericht tegen de
Britten in maart en april 1918, met de respectievelijke codenamen Michael en Georgette, hadden
grote uitstulpingen gecreëerd in het Britse front richting Amiens en rond Armentières. Maar de
Britten hadden ondanks grote verliezen en weliswaar met de rug tegen de muur toch stand weten te
houden. Als gevolg van de Duitse offensieven hadden de Britten en Fransen nu eindelijk eens
besloten tot een gezamenlijk commando met de Franse generaal Ferdinand Foch als
opperbevelhebber.
Op 27 mei 1918 lanceerde Ludendorff zijn derde offensief, met de codenaam Blücher, gericht
tegen de Fransen aan de Chemin des Dames tussen de steden Reims en Soissons. In het gebied was
bovendien een aantal Britse divisies aan het recupereren. Het offensief was oorspronkelijk bedoeld
als een schijnaanval om meer reservetroepen uit het noorden weg te lokken.
Het derde offensief startte met een zwaar bombardement uit 4000 kanonnen georkestreerd door de
Duitse artilleriespecialist kolonel Bruchmüller. Granaten met gifgas en hoogexplosieven werden in
grote hoeveelheden op de Franse frontlijn afgevuurd. Het Duitse 1ste Leger van generaal Von Below
en het Duitse 7de Leger van generaal Von Böhn openden vervolgens de infanterieaanval met 15
divisies. Het Franse 6de Leger van generaal Duchêne, gevormd uit 10 infanteriedivisies en een
cavaleriekorps, werd verrast en compleet overlopen. Bovendien had Duchêne niet het geldende
concept van de verdediging in de diepte toegepast en zijn manschappen overwegend in de voorste
loopgraven gepositioneerd. Het falen van de Franse verdediging zou Duchêne aangerekend worden
en hem zijn commando kosten. Hij werd vervangen door generaal Degoutte.
De eerste dag resulteerde in een ongekende Duitse opmars van circa 20 km. Doordat de bruggen
niet opgeblazen waren, werd de rivier de Aisne snel overgestoken. De volgende dagen verliep de
opmars trager, maar begin juni 1918 stond het Duitse leger na bijna vier jaar weer aan de Marne en
was blijkbaar nu wel onafwendbaar op weg Nach Paris. Op 2 juni had het Franse leger de noordkant
van Château-Thierry opgegeven en had zich teruggetrokken op de zuidelijke oever van de Marne.
Ook Cote 204 was in Duitse handen gevallen.
SSEW Studiereis 2011 15
De Duitse aanval van 27 mei 1918 aan de Chemin des Dames richting de Marne.
De geallieerde opperbevelhebber generaal Foch met generaal Pershing.
16 SSEW Studiereis 2011
In mei 1918 beschouwde de Amerikaanse bevelhebber generaal John Pershing dat nog slechts enkele
van zijn divisies klaar waren voor de strijd. Overeenkomstig zijn opdracht van de Amerikaanse
regering diende de American Expeditionary Force (AEF) als autonome legermacht te gaan
functioneren. Maar na topoverleg o.l.v. generaal Foch, in zijn functie als geallieerde
opperbevelhebber, werd na dringend verzoek van de Franse bevelhebber generaal Philippe Pétain
toch besloten twee Amerikaanse divisies - de 2de en 3de divisie - naar het bedreigde gebied te sturen
om de Fransen te helpen de gaten te dichten.
Eerder was de Amerikaanse 1ste divisie (The Big Red One) al uitbesteed om op 28 mei een actie bij
Cantigny, in de buurt van de stad Montdidier, te ondernemen. Deze divisie was de eerste van de
Amerikaanse divisies die overzee werd gestuurd. De Amerikaanse 3de divisie werd naar de Marne
tussen Château-Thierry en Dormans gestuurd om de Duitsers te beletten de rivier over te steken. De
Amerikaanse 2de divisie diende de zuidwestkant van de ontstane saillant te verdedigen inclusief de
weg naar Parijs. Beiden werden onder het commando van het Franse 6de Leger geplaatst.
Winston Churchill heeft in zijn boek The World Crisis 1911-1918 een paar treffende zinnen gewijd aan
de komst van de Doughboys:
‘Plotseling begonnen de wegen zich te vullen met eindeloze stromen Amerikanen. De indruk
die deze schijnbaar onuitputtelijke vloedgolf van glanzende jeugd in zijn eerste volwassenheid
en kracht op de in het nauw gebrachte Fransen maakte was overweldigend. Geen van hen was
onder de twintig, en weinigen de dertig gepasseerd. Toen zij opeengepakt in hun voertuigen
langs de wegen ratelden, luidkeels de liederen van de nieuwe wereld zingend, brandend van
verlangen het bloederige slagveld te zien, werd het Franse hoofdkwartier aangegrepen door
een nieuwe levensdrang.’
Het leest of het oorlogsenthousiasme van augustus-september 1914 weer helemaal terug was. De
Amerikaanse 2de divisie slaagde er in de Duitsers af te stoppen ten zuiden van het Bois de Belleau bij
de dorpen Lucy-le-Bocage en Bouresches. Een uitspraak van kapitein Williams van de mariniers op 1
juni 1918 heeft daarbij geschiedenis gemaakt. Door een Franse officier geadviseerd terug te trekken
zou hij geantwoord hebben: “Retreat? Hell, we just got here!” Het zou in de Amerikaanse militaire
historie niet bij deze oneliner blijven.
Vanuit Lucy-le-Bocage zou de 2de divisie vanaf 6 juni via een serie aanvallen de Duitsers weer
langzaam terugdringen. Op 26 juni veroverden de mariniers van de 2de divisie het Bois de Belleau. Dit
detail van het titanengevecht tussen de Duitsers en de geallieerde troepen, dat gaande was in de
streek van de Marne, bereikte de Amerikaanse pers. De Amerikaanse journalist Floyd Gibbons kreeg
het bericht “Marines saved Paris by defending Château-Thierry against all odds” door de censuur.
Het werd vervolgens zodanig uitvergroot dat het legendarische proporties aannam en het beeld
heeft geschapen dat de Amerikaanse mariniers Frankrijk hebben behoed voor de nederlaag. De
legende van de “Devil Dogs” was geboren, tot de Duitse versie van de “Teufel Hunden” aan toe.
SSEW Studiereis 2011 17
De frontlijn bij Belleau Wood die door de Amerikaanse 2de divisie werd verdedigd.
Amerikaanse rekruteringsposter voor de mariniers.
18 SSEW Studiereis 2011
Ook de belangrijke rol van de Amerikaanse 3de divisie in de verdediging van Château-Thierry is
daardoor naar de achtergrond verdrongen. Ze stonden als “The Rock of the Marne” en hebben door
hun optreden dan ook de naam Marne Division gekregen. Hoewel de Amerikaanse bijdrage in de
strijd nog beperkt was, hadden de troepen in juni 1918 aangetoond dat ze het op konden nemen
tegen de ervaren en geharde Duitse troepen. En mogelijk was dat wel de grootste winst voor de
geallieerde zaak.
Ondanks de Duitse terreinwinst na de start van de aanval op 27 mei 1918 was weer een
uitstulping in de frontlijn geschapen, waarin de troepen door vernietiging van wegen en spoorlijnen
moeilijk te bevoorraden waren. En zolang de geallieerden nog reservetroepen beschikbaar hadden
en niet in al te grote paniek raakten kon de Duitse aanval weer gepareerd worden. Ergo er was
strategisch gezien weer weinig bereikt toen op 4 juni de Duitse aanval stil viel. Vervolgens kwam het
dilemma van hoe nu verder. Weer aanvallen in het noorden tegen de Britten of toch de weg naar
Parijs vervolgen.
Ludendorff besloot de saillant verder uit te breiden door operatie Gneisenau te beginnen. Het
Duitse 18de Leger van generaal Von Hutier veroverde in de periode van 9-14 juni ten westen van
Soissons in de vallei van de rivier de Matz weer een tiental kilometers terrein, maar ook dat bracht
de eindoverwinning niet naderbij. Door een louter Franse tegenaanval werd het offensief gestopt.
De Duitsers hadden een maand nodig om zich te reorganiseren voordat ze strijd hervatten op 15
juli. Het op die datum gelanceerde laatste Duitse offensief in 1918 zou doorslagend worden voor de
oorlog.
De Tweede Slag aan de Marne
Het op 15 juli 1918 begonnen nieuwe Duitse offensief wordt gewoonlijk aangeduid als het begin van
de Tweede Slag aan de Marne, hoewel andere bronnen de strijd tussen 27 mei en 15 juli 1918 daar
eveneens toe rekenen. Het is natuurlijk slechts een kwestie van indeling.
De Duitse aanval, met codenaam Marneschutz, op 15 juli vond plaats ten weerszijden van de stad
Reims. De bedoeling was Reims, een belangrijk spoorwegknooppunt, en de hoogten ten zuiden van
de stad te veroveren. De Fransen waren van de Duitse plannen op de hoogte en werden niet meer
verrast zoals op 27 mei. Ze wachtten de Duitsers op met een artilleriebarrage. Ten oosten van Reims
werd nauwelijks terrein gewonnen. Het Duitse 7de Leger van generaal Von Böhn lukte het nog wel de
Marne over te steken bij Dormans en ook de Amerikaanse 3de divisie kon dat niet verhinderen.
Maar de Duitse aanval miste de kracht van de eerdere offensieven uit 1918, die echter gepaard
waren gegaan met enorme Duitse verliezen. Tegen een miljoen man was gedood, gewond of vermist
in de periode van maart-juli 1918. Verliezen die groter waren dan de heroïsche strijd rond Verdun of
aan de Somme in 1916. Ludendorff was ook door zijn beste aanvalstroepen - de Sturmbataillone -
heen geraakt. Het verlies aan oorlogsmaterieel deed zich tevens meer en meer gevoelen. Door de
grotere productiecapaciteit van de geallieerden konden die hun verloren materieel sneller
vervangen. En de Amerikanen kwamen met enorme aantallen de gelederen versterken. Per dag
kwamen er in juli gemiddeld zo’n 10.000 Yanks in Frankrijk aan.
SSEW Studiereis 2011 19
Het verloop van de strijd aan de Marne na 15 juli 1918.
De aanhoudende stroom Amerikaanse troepen die in de zomer van 1918 Frankrijk binnenkwam
zoals dit regiment op 12 juli in Le Havre.
20 SSEW Studiereis 2011
Op 17 juli werd het Duitse offensief al gestopt en een dag later draaiden de geallieerden de zaak om.
Generaal Foch had vanaf het ontstaan van de saillant aan de Marne voortdurend plannen gemaakt
voor een tegenaanval in de hoop dat de geallieerden het initiatief zouden kunnen overnemen.
Weliswaar af en toe ruzie makend met Pétain over de inzet van de Franse reserves was het toch
gelukt alle beschikbare Franse troepen samen te voegen en met een grote Amerikaanse inbreng was
het op 18 juli dan eindelijk zover. In totaal zouden er niet minder dan 270.000 Amerikanen aan dit
offensief deelnemen. Er was een waarlijk geallieerde legermacht gevormd omdat ook nog twee
Italiaanse en vier Britse divisies meestreden.
Het Franse 10de Leger van generaal Charles Mangin, weer in genade aangenomen na het echec
van de Franse aanval aan de Chemin des Dames in april 1917, opende de aanval aan de noordkant
van de saillant bij Villers-Cotterêts. Daar lag de kwetsbare flank van de Duitsers na hun opmars
richting de Marne en hun slechts provisorisch ingerichte verdedigingslinie. In de bossen had Mangin
zijn strijdmacht verzameld. Er werd afgezien van de gebruikelijke opening met een artillerie-
bombardement, maar de opmars werd ondersteund door een voortrollende artilleriebarrage.
Gesteund door de Amerikaanse 1ste en 2de divisies en 225 nieuwe Renault tanks rukten de troepen
van Mangin op. Aan Mangins rechterflank opereerde het Franse 6de Leger van generaal Degoutte, die
Duchêne was opgevolgd. Aan dit leger waren de Amerikaanse 4de en 26ste divisies toegevoegd. En aan
de zuidkant van de saillant vocht het Franse 5de Leger van generaal Berthelot met het Franse 9de
Leger van generaal de Mitry als reserve.
Door taaie Duitse tegenstand verliep de geallieerde aanval niet snel. De vitale weg Soissons naar
Château-Thierry mocht niet afgesneden worden, voordat alle Duitse manschappen en zoveel
mogelijk materieel terug naar het noorden waren verplaatst. Pas op 28 juli kwam de weg volledig in
geallieerde handen. Op 21 juli stak het Franse 6de Leger de Marne weer over en werd Château-
Thierry bevrijd. Door herhaalde aanvallen waren de Duitsers op 27 juli vanaf de Marne ongeveer 10
km teruggeduwd tot de rivier de Ourcq. Tussen de plaatsen Fère-en-Tardenois en Ville-en-Tardenois
vormden ze een nieuwe verdedigingslinie waarop de geallieerde aanval zich op 28 juli vastliep.
Nieuwe divisies werden vanuit Château-Thierry naar voren gebracht waaronder de Amerikaanse 32ste
en 42ste divisies. Die laatste staat bekend als de Rainbow divisie waar de toenmalige brigade-generaal
Douglas MacArthur stafchef van was.
Na een hernieuwde aanval op 1 augustus gaf Ludendorff het de dag daarna op en trok zijn
troepen geleidelijk verder terug. De zuidelijke helft van Soissons werd op 3 augustus bevrijd. Maar de
Fransen kwamen de rivier de Aisne niet over, dat zou pas eind augustus lukken. Op 6 augustus
stonden de Duitsers weer waar ze op 27 mei de Aisne en haar zijrivier de Vesle hadden overgestoken.
Beide zijden waren uitgeput. Tussen 15 juli en 2 augustus 1918 vielen er 110.000 Duitse en 160.000
geallieerde slachtoffers (gedood, gewond en vermist), waarvan zo’n 40 procent Amerikanen.
Het keerpunt in de oorlog voor de geallieerden was echter bereikt, vanaf augustus trokken de
Duitsers zich alleen nog maar terug. De dreiging dat Parijs zou vallen was voorbij en het verdere
verloop van de oorlog werd niet meer door Ludendorff gedicteerd. Ook het plan om opnieuw een
aanval tegen de Britten te plaatsen was van de baan. De beroemde woorden van Winston Churchill
van 12 november 1942 tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn retrospectief van toepassing op de
Tweede Slag aan de Marne: “Now, this is not the end. This is not even the beginning of the end. But it
is, perhaps, the end of the beginning.” Het begin had alleen wel erg lang geduurd. Op 8 augustus
1918 begon het Britse leger de slag om Amiens wat de ‘zwarte dag’ voor het Duitse leger zou gaan
worden en zeker het begin van het einde inluidde. Het zou echter nog vele slachtoffers kosten
voordat de Duitsers het op 11 november 1918 definitief opgaven.
SSEW Studiereis 2011 21
Tot slot
Na de Tweede Slag aan de Marne nam het Amerikaanse leger nog verder in omvang toe en groeide
uit tot een miljoenenleger. Samen met de Fransen werd de strijd in augustus 1918 voortgezet tot aan
de Chemin des Dames, waar de Duitsers op 27 mei 1918 hun aanval begonnen. De Franse politici
waren na het afwenden van het gevaar richting Parijs zo opgelucht dat generaal Foch op 6 augustus
1918 tot maarschalk van Frankrijk werd benoemd.
In de laatste twee maanden van de oorlog zou de AEF conform de eis van generaal Pershing
zelfstandig gaan opereren en naast de Fransen een eigen frontsector toegewezen krijgen in de
Argonne en in de saillant van Saint-Mihiel aan de Maas. Hun opmars daar verliep niet altijd
voorspoedig, maar aan de Marne werd voor het eerst de ervaring opgedaan wat een grootschalig
offensief betekende.
Was het optreden van de Amerikaanse troepen nu bepalend voor de uitkomst van de strijd aan de
Marne geweest? Zeker niet in de eerste fase van het Duitse offensief van 27 mei 1918. Ook zonder
de twee ingezette Amerikaanse divisies zou de Duitse aanval wel afgestopt zijn. En de uitvergroting
van de actie van mariniers van de Amerikaanse 2de divisie bij Belleau kan bijgeschreven worden bij de
mythen en legenden van de oorlog.
Anders ligt het voor de geallieerde tegenaanval op 18 juli 1918. De Amerikaanse bijdrage daaraan
was zodanig omvangrijk dat die mede voor de uitkomst heeft gezorgd. En een eerste overwinning na
al die nederlagen en terugtrekkingen in 1918 was natuurlijk enorm belangrijk voor de geallieerde
zaak. Eindelijk eens de rollen omgedraaid. In die zin zijn de Amerikanen dan wellicht niet de, maar
dan toch wel een bepalende factor geweest. En dat laten ze de slagveldtoerist die het gebied bezoekt
aan de hand van de monumenten en andere tastbare herinneringen weten ook.
Geraadpleegde bronnen
David Bonk, Château Thierry & Belleau Wood 1918. America’s Baptism of Fire on the Marne,
Oxford, 2007.
Dick Camp, The Devil Dogs at Belleau Wood. U.S. Marines in World War I, Minneapolis, 2008.
Winston S. Churchill, The World Crisis 1911-1918, London, 1941.
Winston Churchill, Drie jaar wereldbrand, 1916-1918, Overdruk van in “De Telegraaf”en “De
Courant - Het Nieuws van den Dag” verschenen artikelen, Amsterdam, 1926.
Major & Mrs Holt’s Battlefield Guide to the Western Front-South, London, 2005. Chapter:
Second Battle of the Marne (The Ourcq, Château Thierry, Belleau Wood): July-August 1918.
Éric Labayle, La seconde bataille de la Marne, in: 14 18 Le magazine de la Grande Guerre, No.
41, Mai, juin, juillet 2008.
Gary Mead, The Doughboys. America and the First World War, New York, 2000.
John Toland, No Man’s Land. 1918, The Last Year of the Great War, Lincoln and London, 2002.
Verantwoording
Dit artikel werd eerder door de auteur gepubliceerd in het tijdschrift Wereld in Oorlog, nummer 19,
van augustus 2010.
22 SSEW Studiereis 2011
1.6. Amerikaanse divisies aan de Marne in 1918
Een Amerikaanse divisie was samengesteld uit twee infanteriebrigades van elk twee regimenten. Dit
wordt wel de vierkanten divisieopbouw genoemd. Ieder regiment bestond uit drie bataljons. Naast
de infanterie waren er een veldartilleriebrigade en additionele diensten zoals aangegeven in onder-
staand schema. De sterkte van een divisie lag tussen de 27 en 28 duizend man.
Er bestonden drie soorten divisies. De reguliere divisies met beroepssoldaten en vrijwilligers waren
genummerd 1 t/m 25. De divisies gevormd uit de nationale gardes van de afzonderlijke Amerikaanse
staten waren genummerd 26 t/m 75. De divisies gevormd na het invoeren van de dienstplicht waren
onderdeel van het nationale leger en kregen nummers vanaf 76.
In onderstaande tabel staan de divisies die aan de Marne streden met hun aankomst in Frankrijk.
Divisie Bijnaam / herkomst Aankomst in Frankrijk
1 The Big Red One Juni – december 1917
2 Met de mariniersbrigade September 1917 – maart 1918
3 The Marne Division December 1917 – juni 1918
4 The Ivy Division Mei – juni 1918
26 The Yankee Division (uit de New England staten) September 1917 – januari 1918
28 The Iron Division (uit Pennsylvania) Mei 1918
32 The Red Arrow (uit Michigan en Wisconsin) Februari – maart 1918
42 The Rainbow Division (uit alle staten) November – december 1917
77 The Metropolitan Division (vnl. uit New York) April – mei 1918
SSEW Studiereis 2011 23
1.7. Tekst van Over There
Amerika’s oorlogslied was zonder concurrentie het door George Cohan (1878-1942)
gecomponeerde Over There. De Yanks komen er aan en ze gaan niet eerder weg voordat het
daarover allemaal over is. Cohan was een bekende musical- en theaterman en schreef honderden
liedjes. En toen Amerika in 1917 ten strijd trok was er een strijdlied nodig. Het is door vele artiesten
in het begin van de twintigste eeuw gezongen waaronder door de Italiaanse operaster Enrico
Caruso. Kleine variaties in de tekst komen voor bij de uitvoeringen.
In 1940 kreeg Cohan voor Over There de Congressional Gold Medal uit handen van president
Franklin D. Roosevelt. En het strijdlied kon een jaar later weer gezongen worden.
Over There
Johnnie, get your gun,
Get your gun, get your gun,
Take it on the run,
On the run, on the run.
Hear them calling, you and me,
Every son of liberty.
Hurry right away,
No delay, go today,
Make your daddy glad,
To have had such a lad.
Tell your sweetheart not to pine,
To be proud her boy's in line.
(chorus sung twice)
Johnnie, get your gun,
Get your gun, get your gun,
Johnnie show the Hun
Who's a son of a gun.
Hoist the flag and let her fly,
Yankee Doodle do or die.
Pack your little kit,
Show your grit, do your bit.
Yankee to the ranks,
From the towns and the tanks.
Make your mother proud of you,
And the old Red, White and Blue.
(chorus sung twice)
Chorus
Over there, over there,
Send the word, send the word over there
That the Yanks are coming,
The Yanks are coming,
The drums rum-tumming
Ev'rywhere.
So prepare, say a pray'r,
Send the word, send the word to beware.
We'll be over, we're coming over,
And we won't come back till it's over
Over there.
24 SSEW Studiereis 2011
1.8. De Renault FT-17 tank
De Franse Renault FT-17 speelde een rol in de aanval van het Franse 10de Leger op 18 juli 1918. Na de
strijd aan de Chemin des Dames in 1917 werd een andere weg ingeslagen in de Franse
tankontwikkeling. In plaats van groter en zwaarder ging men over op de kleinere Renault FT-17 tank
die in 1918 in grote aantallen op het slagveld verscheen. Met zijn lengte van vijf meter en gewicht
van minder dan zeven ton was de tank kleiner, sneller en wendbaarder dan de zware Schneider en
Saint Chamont tanks. De Renault tank was oorspronkelijk bedoeld als een commandovoertuig om te
opereren naast de grote tanks, maar de productie van die tanks werd eind 1917 stopgezet. Generaal
Jean Baptiste Estienne, de vader van de Franse tanks, zag de rol van de zware tanks als mobiele
gepantserde artillerie. De Renault tank moest de rol van mobiele gepantserde infanterie gaan
vervullen. Infiltreren in de vijandige stellingen en/of enfilerend vuren. Bovendien konden met de
beschikbare Franse productiemiddelen veel meer kleine tanks worden gebouwd. Vijf kleine tanks
konden moeilijker alle vijf tegelijkertijd worden uitgeschakeld dan een grote tank.
Louis Renault, de directeur van de nog steeds bestaande autofabrikant Renault, was in 1915 al
benaderd voor de Franse tankproductie maar de firma had het toen veel te druk met andere
opdrachten voor het leger en had bovendien geen verstand van rupsbanden. In 1916 stapte Renault
wel in het project voor de ontwikkeling van de kleinere commandotank. Renault zette zijn
ontwerpers aan het werk en in februari 1917 kwam het prototype gereed. De bemanning bestond uit
slechts twee personen, de bestuurder en de schutter achter hem. De eerste versie was alleen
bewapend met een mitrailleur aan de voorkant, terwijl de latere versie was voorzien van een 37 mm
kanon. De tank had bovendien een draaibare koepel zodat het kanon in alle richtingen kon vuren. De
lichte Renault tank was mede daardoor een belangrijke ontwikkeling in het tankwapen. Maar ook de
plaatsing van de motor achterin was een belangrijke verbetering. Een standaard viercilindermotor,
die ook in Renault auto’s werd toegepast, maakte het mogelijk om in korte tijd grote aantallen tanks
te produceren.
Tekening van een dwarsdoorsnede van de Renault FT-17 tank met een machinegeweer.
SSEW Studiereis 2011 25
In de zomer van 1917 bestelde het Franse leger in fases 2500 Renault tanks. Een dergelijke grote
productie kon Renault echter niet aan en concurrerende autofabrikanten zoals Berliet werden
ingeschakeld. Dit leidde tot detailverschillen in de tanks en vergemakkelijkte het latere onderhoud
niet. In augustus 1918 was een productie van 75 stuks per week mogelijk. Maar naast het
beschikbaar komen van voldoende middelen moesten de mensen nog wel gerekruteerd en opgeleid
worden.
Serieproductie van de Renault FT-17 tank met een 37 mm kanon.
Op 31 mei 1918 verscheen een enkele Renault tank voor de eerste keer op het slagveld, spoedig
gevolgd door meer exemplaren. De legerorganisatie werd aangepast en het Régiment d’artillerie
d’assaut (RAS) deed zijn intrede. Daarvan werden er uiteindelijk zeven gevormd. Ieder regiment
bestond uit drie bataljons van drie compagnieën met 25 tanks per compagnie. De training van de
eenheden was nog in volle gang toen ze al werden ingezet in de Tweede Slag aan de Marne.
Ondersteuning van de infanterie van het aanvallende Franse 10de Leger onder leiding van generaal
Charles Mangin was de opdracht van de tankeenheden uitgerust met Schneider, Saint Chamond en
Renault tanks. Ze werden verdeeld over de drie Franse en twee Amerikaanse divisies die op 18 juli
zonder voorbereidend artilleriebombardement in de aanval gingen.
De meningen zijn verdeeld over hoe belangrijk hun wapenfeiten waren tijdens de strijd maar er
was zeker geen sprake van een “nuée de chars Renault” die over het slagveld zwermde en de
Duitsers verdreef. Volgens de Franse militairhistoricus Bruno Jurkiewicz namen 225 tanks
daadwerkelijk deel aan de aanval op 18 juli waarvan erop die dag 62 vernietigd werden. De condities
in de Renault tank waren verschrikkelijk voor de bemanning en ooggetuigenverslagen spreken van
‘brandende longen door de enorm hoge temperatuur’ en ‘uitdroging door de toxische gassen van de
motor, het kanon en de mitrailleur’ gevoegd bij de herrie, de kogelinslagen op de tank en de
spanning van de strijd.
26 SSEW Studiereis 2011
1.9. Beelden van de Duitse opmars naar de Marne in 1918
Duitse troepen steken op een vlot de rivier de Aisne over naast een opgeblazen brug.
Duitse troepen, met bajonet op het geweer, trekken door een vernield dorp tussen
de Aisne en de Marne.
SSEW Studiereis 2011 27
Het vaak moeizame munitietransport tussen de Aisne en Marne voor de onmisbare Duitse artillerie.
Duitse soldaten kijken belangstellend naar een ten zuiden van Soissons op 31 mei 1918
uitgeschakelde Franse Renault FT-17 tank.
28 SSEW Studiereis 2011
1.10. Een Duitse stem over de Tweede Slag aan de Marne
Artillerist Herbert Sulzbach
Herbert Sulzbach (1894-1985) was een Duitse vrijwilliger die in 1914 toetrad tot het Duits leger. Hij
vocht de gehele oorlog bij de artillerie en behoorde tot de weinigen die geen schram opliepen. Zowel
het IJzeren Kruis eerste als tweede klasse werd hem toegekend. Sulzbach hield in de oorlog een
dagboek bij en publiceerde in 1935 zijn ervaringen in het boek Zwischen zwei Mauern. 50 Monate
Westfront 1914-1918. In 1937 vluchtte hij als joodse Duitser naar Engeland en nam in de Tweede
Wereldoorlog dienst in het Britse leger. Hieronder zijn relaas over de Tweede Slag aan de Marne.
Ervaringen van Herbert Sulzbach in juli 19181
Op 15 juli 1918 begon ons offensief in de richting van Reims. De voorbereidingen waren gigantisch.
Het spervuur met granaten en machinegeweren begon om één uur ‘s nachts en duurde vier uur.
Toen het spervuur gestopt was, rukte de infanterie op. Maar we beseften al vlug dat de infanterie
niet echt ver kon oprukken. De eerste Franse krijgsgevangenen kwamen binnen en die vertelden ons
dat ze op de hoogte waren van ons offensief. Toen we dat hoorden, verbeterde onze stemming er
niet op, en zeker niet toen we ‘s avonds te horen kregen dat onze divisie zich in kampen moest
terugtrekken. Die avond ontdekten we ook dat er al veel regimenten in de kampen waren
aangekomen. Ze waren verplaatst van het front naar de verdedigingslinie. De twijfel groeide. Opeens
kwam het bevel dat onze divisie naar Fismes moest, zo’n 40 kilometer verder. Dat bevel duwde ons
nog dieper in de put, want het leek er nu op dat ons offensief volledig mislukt was.
Ik ben die avond nooit vergeten. Na de verschroeiende hitte, de onweren en de stortbuien trok nu
het ene regiment na het andere naar een andere plaats. We waren kletsnat en vielen op onze
paarden in slaap. Een paar dagen later kwamen we in Fismes aan en toen kwam het dagrapport, dat
van 18 juli 1918, en daarin stond dat vanuit het Bois de Villers-Cotterêts grootscheepse aanvallen
waren begonnen. Het leek er ook op dat de Amerikanen aangekomen waren, want volgens het
rapport waren er zoveel troepen dat het onmogelijk alleen Franse en Britse troepen geweest konden
zijn. Na 18 juli verhuisden we naar het front en werden we aangevallen door een spervuur dat elke
verbeelding tartte. Het waren het zwaarste spervuur en de zwaarste kanonnen die ik ooit gehoord
had, en ik had de Somme meegemaakt en alle andere grote veldslagen daarna. De avond viel en de
infanterie trok zich een beetje terug, wij rukten op, maar we trokken verder terug dan dat we
oprukten. Dat ging zo dagenlang door tot we eind juli het bevel kregen terug te trekken. We konden
bijna niet door het kanonvuur van de geallieerden heen komen. Hun vliegtuigen vlogen erg laag en
zagen alles wat we deden en bombardeerden ons zelfs overdag. Dat ging zo door tot we ons tot de
volgende linie hadden teruggetrokken. We beseften dat er iets misgegaan was. Onze verliezen waren
enorm en de gasaanvallen waren verschrikkelijk. Het gas bleef in het hoge gras hangen, zodat zelfs
onze paarden gasmaskers moesten dragen. We beseften dat dat het begin van het einde was.
_______________________
Noot
1. Overgenomen uit Max Arthur, Vergeten stemmen uit de Grote Oorlog, Amsterdam, 2004, p. 345-346.
Pagina verwijderd in verband met copyright
SSEW Studiereis 2011 29
1.11. Een Nederlandse stem over de strijd aan de Marne
Historici kunnen hun betoog over een militaire veldslag altijd opschrijven met de wetenschap wat de
uitkomst van de strijd is geweest. Met de kennis van het nu oordelen over de gang van zaken van
toen. Ze kunnen fris en vrij speculeren en duiden naar het hoe en waarom van de gang van zaken. En
als vanzelfsprekend daarbij concluderen dat Duitsland na de Tweede Slag aan de Marne nu definitief
de oorlog had verloren. Ook de samensteller van dit documentatiepakket ontkomt daar niet aan.
Journalisten weten veelal nog niet hoe iets is afgelopen maar proberen de gebeurtenissen te
begrijpen met de kennis van het moment.
Onderstaand een artikel van dr. C. Easton, hoofdredacteur van de pro-geallieerde krant Het
Nieuws van den Dag, van 6 augustus 1918. Verschenen op het moment dat de Tweede Slag aan de
Marne als beëindigd kan worden beschouwd maar het resultaat van de Britse aanval bij Amiens op 8
augustus 1918 nog in de nabije toekomst ligt. Zijn betoog bevat dan ook veel vraagtekens en
onzekerheden. Zoals de zin “Maar voor de vraag, of de kans gekeerd is, heeft dat geen belang, en die
vraag overheerscht alles”. Om zijn betoog te eindigen met de slotzin: “Of zou de terugtocht van de
Marne hun organisatie zoo hevig aangegrepen hebben, dat er vooreerst geen sprake meer kan zijn
van een Duitsch offensief in het Westen?”
Easton wijst in zijn stuk ook nog op de Spaanse griep die inderdaad in 1918 meer slachtoffers zou
gaan eisen dan de, door hem genoemde, tien divisies konden bewerkstelligen.
Hieronder is het artikel weergegeven in de toenmalige spelling. Het is overgenomen uit het boek
van C. Easton, Jaren van crisis, uit 1923.
De terugtocht der Duitschers
De terugtocht van de Duitsche troepen naar de Aisne moge dan tot dusver ongestoord volbracht
worden, een volkomen terugtocht is ‘t. Tegen zulk bloeden helpen geen doekjes. Als Ludendorff zegt
dat hij ‘t als een zijner voornaamste plichten beschouwt, het leven en de krachten van zijn soldaten
te sparen, dan is dat, toegepast op dit geval, een fraze, want waarlijk, noch aan den IJzer, noch voor
Verdun, noch aan de Marne heeft het Duitsche legerbestuur de menschelijke levens óóit geteld,
indien “oorlogsnoodzaak” daartegenover stond; zonder aarzelen werden duizenden en nog eens
duizenden opgeofferd. Systeem is die mooie regel dus zeker niet geweest. Indien men Ludendorff’s
woorden aldus uitlegt: “uit een eenmaal verloren positie moet men met zoo min mogelijk verliezen
terugtrekken,” dan is dat wel iets dat vanzelf spreekt, maar toch allicht dichter bij de waarheid dan
het eerste.
“Terreinwinst” en “Marne” zijn slechts groote woorden, zonder beteekenis voor den loop van den
oorlog”, moet de chef van den Duitschen grooten staf nog verzekerd hebben. Als de Amsterdamsche
straatjongen hem hooren kon, en terugschreeuwde: “Hadt je ze maar!” zouden wij dien bengel geen
ongelijk geven.
Maar Ludendorff erkende althans: “ditmaal is ons strategisch aanvalsplan niet gelukt.”
Er zou ook geen ontkennen baten. De toestand is voor ieder duidelijk. De “zak” om Fismes heen,
tusschen Soissons en Reims is afgesnoerd, en zoo ’t den Duitschers al gelukt is, zich uit die impasse te
redden zonder àl te groote verliezen aan menschen en materiaal (maar behalve de gesneuvelden zijn
30 SSEW Studiereis 2011
er toch een 40,000 gevangenen in handen der Franschen gebleven!) - het staat “als een paal boven
water”, dat van al het voordeel, sedert het Mei-offensief door de Duitschers behaald, bitter weinig
overgebleven is. Zelfs een “meesterlijke” terugtocht leidt nooit naar de overwinning. In een paar
weken tijds hebben de Franschen, Amerikanen en Engelschen omstreeks 1000 vierk. kilometers
heroverd. Maar wij zijn ‘t in zoover met Ludendorffs jongste uiting eens, dat terreinwinst, en dus ook
terreinverlies, ten deze niet allermeest in aanmerking komt. De hoofdzaak is, dat de “Vorstoss” in de
richting van Parijs mislukt is. De Marne is, voor de tweede maal in dezen oorlog, een onoverkomelijke
slagboom tegen den Duitschen inval gebleken. Compiègne is behouden gebleven. En, wat ‘t zwaarste
weegt: Parijs wordt niet meer bedreigd.
Niet rechtstreeks, tenminste. Want bij den terugtocht van de Marne naar de Aisne - of nog verder
- bepalen de Duitsche tegenslagen zich niet. Ook op andere plaatsen aan het noordwestelijke front is
de linie ingedeukt, al hebben de bondgenooten elders niet zulk een geduchten hap in het bezette
terrein kunnen doen als bij Soissons en Reims. Bij Hazebroek is een klein stukje terrein “ingevreten”,
evenzoo bij Albert. En ten zuidoosten van Amiens, ten N. van Montdidier, is zelfs een vrij lange en
belangrijke strook grond langs de Avre den Duitschers weer ontnomen.
Terreinwinst van de in dit jaar ondernomen offensieven blijft den Duitschers inderdaad nog
genoeg over. Maar voor de vraag, of de kans gekeerd is, heeft dat geen belang, en die vraag
overheerscht alles. Om ze te beantwoorden zou men echter heel wat meer moeten weten dan ‘t
mogelijk is, nu te weten, buiten het front en het Duitsche hoofdkwartier. Het is zelfs nog niet te
zeggen, welke oorzaken aan het jongste Duitsche échec hebben meegewerkt, en in welke verhouding
die oorzaken hun invloed deden gelden.
Is ‘t enkel de overrompeling der Duitsche stellingen bij Soissons geweest, die zoo sterk nawerkt?
Of moet de meeste nadruk gelegd worden op de aanwezigheid van de Amerikaansche troepen, die ‘t
der Entente mogelijk maakte, overal een reserve bijeen te brengen, krachtiger dan die van den
tegenstander? Of komen er nog andere factoren in 't spel? Afmatting bij de Duitschers? Hapert er
iets aan de leiding? Gebrek aan levensmiddelen en munitie? Ziekte? - De opmerking is gemaakt dat
de griep plotseling meer soldaten buiten gevecht zou kunnen stellen dan tien vijandelijke divisies bij
machte zijn, te doen…. Men kan er slechts naar raden.
Intusschen geven de toebereidselen tot den terugtocht naar den noordelijken oever der Aisne en
den oostelijken oever der Avre een aanduiding, dat we hier met voorbereiding tot een defensieve
houding der Duitschers te doen hebben. Toch behoort een onverwachte stoot der Duitschers elders
aan het front, bijv. tusschen Albert en Hazebroek, in de richting van Calais, geenszins tot de
onwaarschijnlijkheden. Wil echter het Duitsche legerbestuur iets dergelijks nog in dit seizoen op ‘t
getouw zetten, dan zal het zich moeten haasten, daar uitstel in alle opzichten ongunstig is geworden
voor de Centralen. Of zou de terugtocht van de Marne hun organisatie zoo hevig aangegrepen
hebben, dat er vooreerst geen sprake meer kan zijn van een Duitsch offensief in het Westen?
SSEW Studiereis 2011 31
2. Informatie bij de eerste dag
Citaat van de dag
“Quel est l’objet de votre visite?”
(Maarschalk Ferdinand Foch op 8 november 1918 tegen de Duitse delegatie in Compiègne).
Programma
Op het einde van de eerste dag van de studiereis op donderdag 22 september 2011 wordt het
Clairière de l’Armistice in het bos bij Compiègne bezocht, waar de wapenstilstand van 11 november
1918 werd getekend. En als de omstandigheden het toelaten een kort bezoek aan de Franse
begraafplaats van Ambleny langs de Route Nationale N31 naar Soissons.
Het verblijf is in Château-Thierry aan de Marne.
32 SSEW Studiereis 2011
2.1. Ondertekening van de wapenstilstand in het bos van Compiègne
De Clairière de l’Armistice in het bos van Compiègne is een historische plaats waar het Franse-Duitse
conflict van de eerste helft van de twintigste eeuw werd bezegeld. Een plek die aangeeft dat beide
wereldoorlogen als een dertigjarige strijd kan worden gezien. Op 11 november 1918 beleefde
Frankrijk hier zijn grote militaire triomf toen de Duitse delegatie de geallieerde wapenstilstands-
voorwaarden ondertekende. Op 21 juni 1940 waren de rollen omgedraaid en moest Frankrijk hier
zijn grootste militaire nederlaag erkennen.
Tekening van 11 november 1918 met links de geallieerde en rechts de Duitse delegatie.
De weg naar Compiègne
Eind september 1918 besloot de Duitse legerleiding dat de strijd aan het Westelijk Front niet meer te
winnen viel en meldde aan de Duitse regering dat een wapenstilstand aangevraagd diende te
worden. Veldmaarschalk Paul von Hindenburg en kwartiermeester-generaal Erich Ludendorff
schoven de verantwoordelijkheid hiervoor door naar de Duitse regering. Een nieuwe regering onder
leiding van rijkskanselier prins Max von Baden zond op 6 oktober een verzoek daartoe naar de
Amerikaanse president Woodrow Wilson. Duitsland was bereid de strijd te staken op basis van de
voorwaarden in het zogenoemde veertienpuntenplan van Wilson uit januari 1918.
Maar de voorwaarden werden aangescherpt met name door toedoen van maarschalk Ferdinand
Foch, opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten. Op 4 november werd door de geallieerde
leiders de definitieve tekst van een wapenstilstandsverdrag opgesteld. Daarin werd onder meer de
onmiddellijke Duitse terugtrekking uit de bezette gebieden, de teruggave van Elzas-Lotharingen, het
inleveren van oorlogsmaterieel en de internering van de Duitse vloot geëist.
SSEW Studiereis 2011 33
Op 5 november werd een bericht naar de Duitse regering gestuurd dat hun vertegenwoordigers zich
konden melden aan de frontlijn bij Givet - La Capelle - Guise. In de nacht van 6 op 7 november
werden de namen van de Duitse delegatie doorgegeven waarvan Matthias Erzberger en graaf Alfred
von Oberndorff deel van uit maakten.
In de avond van 7 november passeerde de Duitse delegatie in auto’s voorzien van een witte vlag
en met een trompettist op de treeplank de Franse frontlinie. De Duitse trompettist werd vervangen
door een Franse hoornblazer en een Franse kapitein begeleidde de stoet auto’s naar La Capelle. De
Duitse delegatie werd daar verzocht hun auto’s achter te laten en over te stappen in Franse auto’s.
Van La Capelle ging de reis verder naar Tergnier waar opgestapt werd in een trein met verduisterde
ramen. In de ochtend van 8 november kwam de trein aan in het bos van Compiègne waar een
emplacement was voor Franse artillerietreinen. En niet veel later arriveerde een tweede trein met
maarschalk Foch en de geallieerde delegatie bestaande uit Fransen en Britten waaronder admiraal sir
Rosslyn Wemyss. Opmerkelijk is dat er geen Amerikaanse vertegenwoordiger bij was.
Het bos van Compiègne in november 1918 met de twee treinen.
De ondertekening van de wapenstilstand
Het gesprek tussen Foch en de Duitse delegatie op 8 november 1918 in de treinsalon was kort en
heeft geschiedenis gemaakt. Een voorbeeld van powerplay. Foch vroeg wat het doel was van het
bezoek. Erzberger antwoordde dat hij de geallieerde voorstellen voor een wapenstilstand te land, ter
zee en in de lucht wilde horen. Foch meldde dat hij geen voorstellen had maar alleen voorwaarden
waarop de Duitsers een wapenstilstand konden krijgen. Geen onderhandelingen, alleen aanvaarding
van de op 4 november door de geallieerde leiders opgestelde voorwaarden voor een wapenstilstand
was mogelijk.
De Duitsers kregen 72 uur de tijd om te reageren, ondertussen ging de oorlog gewoon door. Een
Duitse koerier werd naar het Duitse hoofdkwartier te Spa gestuurd met het document. Het Duitse
34 SSEW Studiereis 2011
keizerrijk stond op instorten en de gebeurtenissen volgden elkaar in rap tempo op. In Berlijn brak een
revolutie uit, de Duitse socialisten grepen de macht en op 9 november besloot keizer Wilhelm II naar
Nederland te vluchtten.
De Duitsers probeerden nog veranderingen in de geallieerde voorwaarden te krijgen, maar Foch
was onvermurwbaar. Op 9 november stuurde hij bovendien een telegram maar alle leger-
commandanten om door te gaan met de offensieve acties. In de avond van 10 november kwam het
Duitse besluit binnen via een radiobericht. De geallieerde voorwaarden werden aanvaard en
Erzberger werd gemachtigd ze namens de Duitse regering te ondertekenen. De ondertekening vond
plaats om 5 uur ’s morgens maar werd op 11 uur gezet. Foch eindigde de onderhandelingen met
“Très bien” en vertrok met het verdrag naar Parijs. De Duitse delegatie werd naar hun auto’s
teruggebracht zodat ze naar hun eigen linie konden terugkeren. Tot 11 uur ging de strijd gewoon
door, maar toen was het voorbij. De kanonnen zwegen.
La Clairière de l’Armistice
In de jaren na het einde van de oorlog werd in het bos van Compiègne een ronde open plek
gecreëerd met een diameter van 100 meter. Naar deze open plek voerde een lange oprijlaan waar
aan het begin een monument werd opgericht dat bekend staat als het Elzas-Lotharingen monument.
In een stenen omhulling doorklieft een zwaard een Duitse adelaar. In het midden van de open plek
werd een grote platte gedenksteen geplaatst met de tekst:
“Ici, le 11 Novembre 1918, succomba le criminel orgueil de l’Empire Allemand vaincu par les
peuples libres qu’il prétendait asservir”. (Hier kwam op 11 november 1918 de misdadige trots
van het Duitse Rijk ten val, overwonnen door de vrije volkeren die het had willen
onderwerpen).
SSEW Studiereis 2011 35
Aan weerszijden van die gedenksteen werd een stuk perron neergezet met de aanduiding van de
posities van de treinen van maarschalk Foch en de Duitse gevolmachtigden. Foch maakte de
plechtige opening van het monument in 1922 nog mee. Na zijn dood werd er later ook nog een groot
standbeeld voor hem neergezet. De wagon, geconstrueerd in 1913 met nr. 2419 D, waar de
ondertekening in had plaatsgevonden werd overgebracht naar het Franse legermuseum Les Invalides
te Parijs en ingericht zoals op 11 november 1918. In 1927 werd in het bos van Compiègne een
museum gebouwd om de wagon tentoon te stellen.
In de Tweede Wereldoorlog werd het Franse leger in mei-juni 1940 vernietigend verslagen door
de Duitse Wehrmacht. Führer Adolf Hitler had zijn wraak gekregen, maar de nederlaag van 1918
moest ook nog symbolisch ongedaan maken. De treinwagon werd in het bos van Compiègne op
precies dezelfde plaats neergezet. De Fransen werden op hun buurt vernederd door het
ondertekenen van een nieuw wapenstilstandsverdrag op 21 juni 1940. Generaal Maxime Weygand,
in 1918 aanwezig als lid van de Franse generale staf, mocht weer in de wagon plaatsnemen en nu
namens Frankrijk tekenen.
De wagon werd vervolgens als triomfstuk naar Berlijn vervoerd en daar tentoongesteld. Aan het
einde van de Tweede Wereldoorlog werd de wagon vermoedelijk tijdens een luchtbombardement
vernietigd. Het Elzas-Lotharingen monument en de open plek in het bos werden vernield. Alleen het
standbeeld van Foch bleef staan, om te treuren over het Franse verlies.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de open plek in het bos Compiègne in zijn vooroorlogse
toestand hersteld. De firma Wagons-Lits stelde een identieke wagon uit 1913 met nr. 2439 D ter
beschikking die werd ingericht zoals tijdens de ondertekening van 11 november 1918. De nieuwe
wagon is sinds 1950 te bezichtigen in een museum waarbij niet alleen aandacht wordt besteed aan
de Eerste Wereldoorlog en 11 november 1918, maar ook aan de overwinning van het Duitse leger in
1940.
36 SSEW Studiereis 2011
2.2. Franse begraafplaats Ambleny
Langs de Route Nationale N31 tussen Compiègne en Soissons ligt de grote Franse militaire
begraafplaats Ambleny. Het is een verzamelbegraafplaats die in 1923 werd aangelegd. Kleinere
begraafplaatsen rond Soissons werden daartoe opgeheven. In totaal zijn hier 11.232 stoffelijke
resten begraven waarvan 10.677 uit de Eerste en 555 uit de Tweede Wereldoorlog. Er staan 8157
kruisen en in de vier massagraven zijn 3076 onbekenden bijeengebracht. Bijzonder is dat aan de
achterkant 76 burgerslachtoffers liggen. Op de begraafplaats zijn ook gesneuvelden van de aanval
het Franse 10de Leger op 18 juli 1918 begraven.
Op de begraafplaats van Ambleny ligt aan de achterkant een bijzonder graf van de Deen Mogens
Birck, een 23-jarige vrijwilliger van het fameuze Vreemdelingenlegioen die op 12 juli 1918 voor
Frankrijk sneuvelde.
Na de vorming van de saillant aan de Marne probeerde het Duitse leger de saillant ten westen van
Soissons uit te breiden. Daartoe werd een paar keer op kleine schaal een aanval gelanceerd. Op 12
juni 1918 werd door twee Duitse regimenten een aanval uitgevoerd richting het dorp Ambleny. De
weg werd verdedigd door het Franse Vreemdelingenlegioen en de Duitsers kwamen er niet door. Het
Vreemdelingenlegioen was in 1918 door de vele verliezen gereduceerd tot het Régiment de Marche
de la Légion Étrangere (RMLE) met de sterkte van niet veel meer dan een bataljon. Het was ingedeeld
bij de zogenoemde Marokkaanse divisie. Bij de aanval van 18 juli 1918 vormde de Marokkaanse
divisie met het RMLE tussen de Amerikaanse 1ste en 2de divisies het speerpunt van de aanval van het
Franse 10de Leger (zie paragrafen 4.1. en 4.4).
SSEW Studiereis 2011 37
3. Informatie bij de tweede dag
Citaat van de dag
“Come on, you sons-of-bitches. Do you want to live forever?”
(Sergeant-majoor Daniel Daly van de Amerikaanse mariniers op 6 juni 1918).
Programma
Op de tweede dag van de studiereis op vrijdag 23 september 2011 wordt aandacht besteed aan de
Amerikaanse strijd in het bos van Belleau in juni 1918, het Amerikaanse monument op Cote 204, de
strijd om Château-Thierry aan de Marne in juni-juli 1918 en om Dormans tijdens het laatste Duitse
offensief Friedensturm van 15-17 juli 1918.
38 SSEW Studiereis 2011
3.1. De opmars van de Amerikaanse 2de divisie
De Amerikaanse 2de divisie
De 2de divisie was de merkwaardigste van de Amerikaanse
formaties. Het bestond uit de 3de brigade van het leger en de 4de
brigade gevormd door het 5de en 6de mariniersregiment. Het
embleem van de divisie was een indianenkop in een ster.
In maart 1918 werd de divisie in Lotharingen geposteerd aan een
stil stuk front om onder Frans toezicht frontervaring op te doen. In
april 1918 voerden de Duitsers af en toe een loopgraafraid uit tegen
de Amerikanen. In mei werd de 2de divisie naar het westen gestuurd,
oorspronkelijk om de Amerikaanse 1ste divisie bij Cantigny te
vervangen. Maar eind mei werd ze ingezet ter ondersteuning van de
Franse troepen ten westen van Château-Thierry. Op 31 mei 1918
werd ze toegevoegd aan het Franse 6de Leger.
De weg naar Belleau Wood
De Amerikanen namen positie in achter de Franse eenheden van het 6de Leger die bezig waren met
achterhoedegevechten tegen de oprukkende Duitsers. De 3de brigade vormde de rechtervleugel en
bezette de belangrijke weg naar Parijs. De 4de brigade met de mariniers vormde de linkervleugel
onder het bos van Belleau. Op 2 juni viel het Duitse 7de Leger opnieuw aan en dreef de Fransen terug
tot achter de Amerikaanse linie die nu een 10 kilometer lang front vormde. De Duitsers waren echter
vanaf 27 mei in de aanval geweest, hadden de Marne bereikt en staakten tijdelijk de strijd voor een
hergroepering. In het Belleau Wood werd zo’n duizend man geposteerd.
De Franse generaal Degoutte vond het na overleg met de commandant van de 2de divisie,
generaal Omar Bundy, een goed idee om Belleau Wood in te nemen om zo de frontlijn te verkorten.
Daarbij ging men uit van de verkeerde veronderstelling dat het bos nauwelijks werd verdedigd door
de Duitsers.
Op 6 juni 1918 gingen de mariniers in de aanval en begon tevens de mythe van de mariniers en
Belleau Wood. Een voorbereidende artilleriebeschieting werd niet nodig geacht en bij het naderen
van de bosrand in open veld – ‘Door het koren’ – kwamen ze onder vuur te liggen van de Duitse
machinegeweren. De Amerikaanse verliezen waren die dag aanzienlijk en bedroegen meer dan
duizend man aan gesneuvelden en gewonden. Alleen in de Tweede Wereldoorlog werd bij de eerste
dag van de aanval op het eiland Tarawa in november 1943 een nog groter verlies geleden. Maar hun
reputatie van vechtersbazen was gevormd mede door de Amerikaanse journalist Floyd Gibbons die
berichten in de Amerikaanse pers kreeg met de overtrokken boodschappen dat de mariniers zo’n
beetje op hun eentje Parijs hadden gered en de oorlog aan het winnen waren.
Het resultaat van de dag was slechts dat heuvel 142 ten westen van Belleau Wood, de zuidkant
van het bos en het dorp Bouresches veroverd waren. De strijd om Belleau Wood ging nog wel even
duren.
SSEW Studiereis 2011 39
Verloop van de strijd van de Amerikaanse 2de divisie in juni 1918.
Lucy-le-Bocage
Ter herinnering aan de opmars van de Amerikaanse 2de divisie vanaf Lucy-le-Bocage via Bouresches
naar Belleau, zijn in de dorpen grote keien geplaatst voorzien van een ster. Op de kei midden in dorp
Lucy-le-Bocage is nog een metalen plaatje aanwezig met het embleem, een hoofd van een indiaan,
van de divisie. Op de meeste stenen zijn die plaatjes weggehaald.
40 SSEW Studiereis 2011
3.2. Belleau Wood
De strijd om Belleau Wood
Bij hun eerste aanval van 6 juni 1918 op het bos van Belleau hadden de mariniers van de
Amerikaanse 2de divisie grote verliezen geleden. Hun aanval werd echter als een enorm succes breed
uitgemeten in de Amerikaanse pers en de verdere inname van het bos werd daardoor een
prestigezaak.
Op 9 juni 1918 werd het bos met artillerie bestookt nadat de mariniers zich hadden
teruggetrokken van de op 6 juni veroverde zuidelijke rand. Op 10 juni begon vervolgens in de vroege
ochtend een tweede poging om het bos te veroveren. De mariniers vielen aan vanuit de zuidkant van
het bos. De Duitse troepen boden echter fel verzet vanuit machinegeweerposten en lieten zich niet
zo maar verjagen uit het bos. Man tegen mangevechten werden geleverd met alle daarbij horende
verwarring en chaos. Op 11 en 12 juni werd de Amerikaanse aanval voortgezet waarbij ook vanuit
het westen van het bos werd aangevallen met als resultaat dat ongeveer tweederde van het bos in
handen werd verkregen. Een bos dat de omvang had van slechts ruwweg een bij twee kilometer.
Kaart met de plannen en de daadwerkelijke bereikte posities van de
eenheden op 10 en 11 juni 1918 in Belleau Wood.
SSEW Studiereis 2011 41
Op 13 juni sloegen de Duitsers terug en bombardeerden de Amerikaanse positie onder meer met
mosterdgasgranaten. De verliezen van de mariniersbrigade waren nu opgelopen tot zo’n 50 procent
van de sterkte. Het was tijd voor een gevechtspauze.
De mariniers werden tijdelijk teruggetrokken en het 7de regiment van de Amerikaanse 3de divisie
werd vanuit Château-Thierry naar Belleau Wood gestuurd om de bereikte frontlijn in het bos te
verdedigen. Maar op 24 juni kwamen de mariniers weer terug om uiteindelijk op 25 en 26 juni het
laatste stukje van het bos op de Duitsers te veroveren. De boodschap aan de divisiecommandant aan
het einde van de dag luidde: “Belleau Wood now US Marine Corps entirely”.
Voor enkele vierkanten kilometers bos was een hoge prijs betaald. De verliezen aan doden,
gewonden en vermisten waren groot en bedroegen volgens een bron 126 officieren en 5073
mannen. De gesneuvelden mariniers werden begraven op het Aisne-Marne American Cemetery aan
de rand van Belleau Wood.
De vraag kan uiteraard gesteld worden of het dat nu allemaal waard was geweest. Martin
Kraaijestein en Paul Schulten deden onderzoek naar de beeld- en mythevorming van de strijd van de
mariniers in het bos.1 Zij kwamen daarbij tot de volgende conclusie:
‘Voor de Amerikanen was de slag in Belleau Wood een prestigezaak geworden. De Duitse
legerleiding besefte dat terdege, want een overwinning van de Amerikanen, hoe strategisch
onbelangrijk ook, zou een aanzienlijke propagandistische waarde hebben en het moreel aan
geallieerde zijde versterken. De veldslag in het bos was dan objectief beschouwd van gering
militair belang, maar niet voor de Amerikanen. Het verhaal van de onverschrokken mariniers in
Belleau Wood is door de betekenis en zingeving die er door de Amerikanen aan is en wordt
gegeven, uitgegroeid tot mythische proporties en een belangrijk onderdeel van de
Amerikaanse collectieve herinnering geworden.’
Op 30 juni 1918 verklaarde generaal Degoutte, de bevelhebber van het Franse 6de Leger, dat het Bois
de Belleau voortaan officieel het Bois de la Brigade de Marine zou heten. De Fransen hadden wel
kritiek op de overmoedige strijdwijze van de mariniers, die tot erg veel slachtoffers leidde, maar
daarbij zeer in hun nopjes dat ze echte vechtjassen bleken te zijn.
Begin juli 1918 werd de Amerikaanse 2de divisie afgelost door de 26ste (Yankee) divisie. Die
veroverde uiteindelijk het dorp Belleau en trok vanuit hier naar het noorden op.
Bois de la Brigade de Marine.
Belleau Wood werd door de Amerikaanse Belleau Wood Memorial Association aangekocht en er
werd een in 1923 geopend herdenkingspark van gemaakt. Ondanks de vele geschriften die gewijd
zijn aan het optreden van de mariniers richting Belleau, maakt een bezoek aan het Bois de la Brigade
de Marine duidelijk dat hier niet de ultieme veldslag van de Tweede Slag aan de Marne werd
uitgevochten. Het was een sideshow, maar voor de mariniers wel een dodelijke.
Bij de ingang van het park ligt weer een grote steen met ster voor de Amerikaanse 2de divisie.
_______
1. Martin Kraaijestein en Paul Schulten, De duivelshonden van Belleau Wood, in: De Grote Oorlog, Kroniek nr.
20, Soesterberg, 2010, p. 103-138.
42 SSEW Studiereis 2011
Het monument Iron Mike midden in Belleau Wood.
In het bos zijn nog vage sporen van de strijd te vinden maar moeder natuur wist die sporen in de loop
der jaren langzaam uit. Midden in de open plek in het herdenkingspark staat een monument
bestaande uit een bronzen reliëf van een marinier met ontbloot bovenlichaam met geweer en
bajonet gereed voor actie. Het staat bekend als “Iron Mike”. De lange tekst op de plaquette onder
het reliëf eindigt met de worden:
“May the gallant Marines who here gave their lives for Corps and Country rest in peace”.
Rond de open plek zijn enkele Duitse artilleriestukken opgesteld waaronder een 77 mm kanon met
een opgeblazen loop. Er staat ook een wegwijzer met “Paris 53 miles”. Parijs dat de mariniers volgens
de mythe gered zouden hebben door hier de Duitsers te verslaan.
Langs vage sporen van loopgraven zijn in 1998 zeven plaquettes op de grond geplaatst die in het
Engels en Frans de opmars van de mariniers vanaf 6 juni tot 24 juni 1918 vertellen. De tekst op de
laatste plaquette eindigt met:
“Belleau Wood now US Marine Corps entirely”. Belleau Wood would be etched forever in the
US Marine Corps.”
En dat laatste is zeker het geval. De plaats is hun Holy Grail. Jaarlijks vindt op de Amerikaanse
Memorial Day in Belleau Wood een ceremonie plaats. En daarbij spelen de legenden en de mythes
van de Devil Dogs cq Teufel Hunden en de fontein in het dorp Belleau een belangrijke rol. En
natuurlijk de superioriteit van het Marine Corps ten opzichte van het leger.
SSEW Studiereis 2011 43
Amerikaanse militairen met een Stokes mortier in Belleau Wood. De foto is duidelijk niet
tijdens een gevecht genomen, maar in een periode na de strijd. De mannen poseren.
Resten van loopgraven in Belleau Wood met een plaquette met het verloop van de strijd.
44 SSEW Studiereis 2011
3.3. Aisne-Marne American Cemetery
Het Aisne-Marne Cemetery bij het dorp Belleau is aangelegd in een T-vorm met een boog van graven
rond een centrale toren. De begraafplaats werd in de zomer van 1918 begonnen. Toen de
begraafplaats in 1921 een permanente status kreeg zijn er later ook gesneuvelden van de strijd
elders aan de Marne naar overgebracht. In 1937 was de inrichting van de begraafplaats gereed. Er
liggen nu 2289 graven in twee vakken waaronder 251 onbekenden. Opvallend is het hoge aantal van
1060 vermisten waarvan de namen op de muren van de kapel zijn weergegeven.
De kapel is aan de buitenkant versierd met beeldhouwwerk waaronder een rij koppen van diverse
niet-Amerikaanse legereenheden en medische diensten. Een soort ‘wie is wie’ in de wereldoorlog.
Tevens zijn de emblemen van de divisies met de nummers 1, 2, 3, 4, 26, 28, 32, 42 en 77 die aan de
Marne vochten aangebracht in een glas-in-loodraam.
Na de strijd om Belleau Wood begon de 2de divisie met het verzamelen van de doden die werden
begraven vlakbij de plaats waar hun loopgraven lagen. Er is een foto gemaakt van mariniers bij het
graf van de 24-jarige kapitein Edward (‘Ted’) Fuller die op 12 juni 1918 sneuvelde in Belleau Wood.
Hij behoorde tot het 6de mariniersregiment. Zijn stoffelijk overschot werd later gerepatrieerd. Op de
rechtse houten kruisen op de foto staan geen namen en vermoedelijk behoorden die toe aan twee
van de 251 onbekenden die nu op de begraafplaats liggen.
SSEW Studiereis 2011 45
Mariniers bij het graf van kapitein Edward (‘Ted’) Fuller.
Graf van luitenant Weeden Osborne
46 SSEW Studiereis 2011
De hoogst gedecoreerde militair die op het
Aisne-Marne Cemetery ligt begraven, is de 25-
jarige luitenant (Junior Grade) Weeden Edward
Osborne van de US Navy. Hij ligt in vak A, rij 3,
graf 39. Behalve de Congressional Medal of
Honor werden hem de legeronderscheiding van
het Distinguished Service Cross en het Italiaanse
oorlogskruis toegekend.
De Medal of Honor is de marineversie en in
het embleem is een anker verwerkt. Voor de
legerversie wordt alleen een ster gebruikt.
Opvallend is dat Osborne geen stoere marinier
was die voorop ging in de strijd maar een
tandarts behorend tot het Medical Corps van de
marine. Hij was de enige Amerikaanse medische
officier die in de oorlog sneuvelde.
Osborne werd geboren op 13 november 1892 in Chicago, Illinois, en rondde in 1915 zijn opleiding tot
tandarts af. In mei 1917 werd hij aangesteld als junior luitenant bij de Amerikaanse kustwacht en in
december 1917 overgeplaatst naar het slagschip U.S.S. Alabama. Eind maart 1918 werd hij opnieuw
overgeplaatst en wel naar het 6de mariniersregiment in Frankrijk. Daar arriveerde hij op 14 mei 1918
maar zijn tandartsattributen waren nog niet aangekomen. Hij meldde zich toen maar als vrijwilliger
aan voor de medische eerste hulpdienst in de frontlijn. Om enkele weken later daadwerkelijk te
ervaren wat dat inhield.
Tijdens het begin van de aanval van de mariniers op Belleau Wood probeerde Osborne op 6 juni
1918 in de buurt van Bouresches met gevaar voor eigen leven een gewonde kapitein weg te dragen,
maar een Duitse granaat doodde beide mannen. In de citatie voor de Medal of Honor staat:
“Having joined the regiment but a few days before its entry into the line and, being new to the
service, he displayed a heroism worthy of its best traditions.”
Andere graven
Op de begraafplaats liggen militairen van alle divisies die aan de Marne vochten. De namen
weerspiegelen de smeltkroes die de Verenigde Staten van Amerika was en nog steeds is. Hieronder
wordt een aantal van hen weergegeven waarvan de namen een Nederlandse, Duitse of Vlaamse
herkomst doet vermoeden. Camiel Dedobbelaere zou zo kunnen dienen in het Belgisch leger. Een
soldaat met de naam ‘Kaiser’ zal wel gepest zijn door zijn maten. Ook ligt er een George Bush.
De luitenant met de Nederlandse naam Bernard Van ’t Hof uit Michigan werd onderscheiden met
het Distinguished Service Cross en het Croix de Guerre voor een actie bij het dorp Sergy tijdens de
opmars van de 42ste divisie richting de rivier de Ourcq (zie paragraaf 4.7). In de citatie staat:
“First Lieutenant Van ‘t Hof directed his platoon so skillfully in attack near Sergy and conducted
himself with such bravery and fearlessness that his men captured six machine-guns from the
Prussian Guards and took 25 prisoners, which guns were then used with effect in driving the
enemy from their positions.”
SSEW Studiereis 2011 47
Naam Plaats Gesneuveld Regiment/divisie
Louis A. Burger, soldaat uit
Alabama
Vak A, rij 13, graf
86
25 juni 1918
167ste regiment, 42ste divisie
George J. Bush, soldaat uit
New Hampshire
Vak A, rij 2, graf 44 25 juni 1918
23ste regiment, 2de divisie
Camiel Dedobbelaere,
soldaat uit Illinois
Vak A, rij 1, graf 68 19 juli 1918 59ste regiment, 4de divisie
Eugene F. Haas, soldaat uit
Michigan
Vak A, rij 12, graf
83
6 juni 1918 5de mariniersregiment, 2de
divisie
August Hamm, soldaat 1ste
klas uit Indiana
Vak A, rij 7, graf 8 18 juli 1918 16de regiment, 1ste divisie
Jacob L. Hartman, soldaat
1ste klas uit Maryland
Vak A, rij 7, graf 26 7 september
1918
111de regiment, 28ste divisie
John Hugo Kaiser, soldaat uit
Illinois
Vak B, rij 6, graf 73 6 juni 1918 6de mariniersregiment, 2de
divisie
H. W. Klingenstein,
drummer uit Pennsylvania
Vak A, rij 2, graf 78 22 juli 1918 Mariniers machinegeweer-
bataljon, 2de divisie
William P. Kooi, soldaat 1ste
klas uit Oregon
Vak A, rij 13, rij 71 13 juli 1918 Signaalbataljon van de 26ste
divisie
Gustave L. Koster, soldaat
uit New York
Vak 8, rij 8, graf 59 18 juli 1918 165ste regiment, 42ste divisie
Willard G. Leenhouts, sodaat
uit Michigan
Vak 8, rij 11, graf
42
3 juli 1918 5de mariniersregiment, 2de
divisie
Evan A. Maas, soldaat uit
Wisconsin
Vak B, rij 3, graf 53 16 juli 1918 30ste regiment, 3de divisie
Edmond P. Maes, soldaat uit
Massachusetts
Vak A, rij 3, graf 72 23 juli 1918 101ste artillerieregiment, 26ste
divisie
Henry A. Onderdonk,
soldaat 1ste klas uit Alabama
Vak A, rij 8, graf 55 27 juli 1918 167ste regiment, 42ste divisie
Edward A. Tenbroeck,
sergeant uit Massachusetts
Vak B, rij 6, graf 17 10 juni 1918 23ste regiment, 2de divisie
Adrian H. Van Gorcum, klerk
uit New York
Vak B, rij 8, graf 26 29 oktober
1918
1ste gasregiment
Bernard Van ’t Hof, 1ste
luitenant uit Michigan
Vak B, rij 8, graf 60 4 augustus
1918
168ste regiment, 42ste divisie
48 SSEW Studiereis 2011
3.4. Het dorp Belleau
Het dorp Belleau is blijvend verbonden met de strijd in de zomer van 1918 en een aantal
monumenten getuigt daarvan.
De Vauthier steen
Bij de ingang van het dorp Belleau staat een
stenen zuil voorzien van een Franse helm, de
casque adrian. De steen is een Borne Vauthier,
genoemd naar de beeldhouwer en oorlogs-
veteraan Paul Moreau-Vauthier (1871-1936).
Deze stenen werden geplaatst langs de gehele
frontlijn van 18 juli 1918, de dag dat het
Franse leger in de aanval ging en de Duitsers
terug werden gedrongen. Er werden in
Frankrijk 96 van die stenen geplaatst en in het
departement van de Aisne staan er nog vijf. De
stenen markeren niet het verste punt van de
Duitse opmars. Het initiatief om die stenen te
plaatsen kwam van de Touring Clubs van
België en Frankrijk.
Memorial Church
De kerk van het dorp Belleau werd in de oorlog vernield. Om de inzet en offers van de Amerikaanse
26ste divisie te eren werd in de jaren 1920 besloten de kerk te herbouwen. Zoals de inscriptie boven
de deur aangeeft kwamen de gelden van de veteranen van de 26ste divisie die in 1918 het dorp
innamen. De 26ste divisie was van oorsprong een National Guard eenheid afkomstig uit de noord-
oostelijke staten. Hun bijnaam was de Yankee Division, hetgeen terugkomt in het embleem YD zoals
aangebracht aan het hek. In de kerk zijn glas-in-loodramen te zien waarop George Washington en de
markies de Lafayette zijn afgebeeld.
Musée de la Mémoire de Belleau
Om de herinnering levend te houden werd enkele jaren geleden in de Mairie van Belleau gelegen aan
het Place du Général Pershing het kleine Musée de la Mémoire de Belleau geopend.
SSEW Studiereis 2011 49
Bulldog fontein
Het bekendste monument van Belleau is
ongetwijfeld de fontein op het erf van het
kasteel van Belleau aan het Place du Général
Pershing. Het erf is privéterrein en de fontein
oogt niet erg appetijtelijk om het water te
drinken. Het water stroomt uit een hondenkop
en dit associeert met de bijnaam van ‘The Devil
Dogs’ (Teufel Hunden) die de mariniers kregen
van de Duitsers. In de jaarlijkse ceremonie op
de Amerikaanse Memorial Day drinken de
mariniers uit de fontein.
De legende wil dat de mariniers uit de
fontein dronken tijdens de strijd om Belleau
Wood in juni 1918, maar dat is onwaarschijnlijk
omdat de mariniers nooit het dorp veroverd
hebben. Dat heeft de 26ste divisie gedaan.
Graf van Ernest Stricker
Graf van Ernest Stricker.
Een nog groter raadsel dan het feit of de
mariniers nu wel of niet uit de Bulldog fontein
hebben gedronken is het verhaal van Ernest
Stricker. Hij ligt begraven op de burger-
begraafplaats van het dorp Belleau. Stricker
beweerde tot de mariniers te hebben behoord
en samen met hen in 1918 in Belleau Wood te
hebben gevochten. Tien jaar later bezocht hij
de Amerikaanse Aisne-Marne begraafplaats en
pleegde daar op 2 april 1928 zelfmoord door
zich dood te schieten. In zijn zak werd een
briefje gevonden gericht aan het American
Legion te Parijs waarin stond dat hij het niet
langer kon verdragen te leven terwijl zijn
kameraden waren gesneuveld. Na zijn dood
hoopte hij naast hen begraven te kunnen
worden. Maar de American Battle Monuments
Commission gaf daar geen gevolg aan. In de
documenten van de mariniers komt de naam
Stricker overigens niet voor zodat het maar de
vraag is of zijn verhaal waar is.
50 SSEW Studiereis 2011
3.5. Duitse begraafplaats Belleau
De Duitse begraafplaats Belleau werd in 1922 ingericht als verzamelbegraafplaats van de Duitse
doden die in de strijd tussen de Chemin des Dames en de Marne tijdelijk waren begraven. Volgens de
informatie op de vierkanten steen bij de ingang liggen er 8625 Duitse militairen begraven. Dat klopt
niet helemaal met de website van de Deutsche Kriegsgräberfürsorge (www.volksbund.de). Volgens
de informatie op de website liggen er 4308 militairen onder grijze, vierkanten stenen kruisen en in
het massagraf aan de achterkant maar liefst 4322 man. Vele Duitsers werden ongeïdentificeerd
teruggevonden op het slagveld nadat ze zich in juli 1918 hadden terugtrokken. Op de platen
bevestigd aan het massagraf staan slechts 487 namen. Een groot zwart kruis staat in het middenpad.
De Duitse begraafplaats Belleau is een van de vijf Duitse begraafplaatsen met gesneuvelden tijdens
de strijd aan de Marne. Dat kunnen zowel slachtoffers zijn van de strijd uit 1914 als van 1918. Maar
in Belleau is het grootste deel gevallen in de zomer van 1918. Dat geldt ook voor de Gefreiters
Mathias Schmauks en Heinrich Tentler in graf 4/899-900, die beiden op 6 juni 1918 in de strijd om
Belleau Wood zijn gesneuveld (zie foto).
SSEW Studiereis 2011 51
3.6. Amerikaanse Aisne-Marne monument bij Château-Thierry
Het Aisne-Marne monument op Cote 204 bij Château-Thierry.
Bij een bezoek aan Château-Thierry valt niet te omkomen aan het Aisne-Marne monument dat op
een heuvel, Cote 204, een paar kilometer ten westen van de stad staat. Het is wellicht het grootste
van alle oorlogsmonumenten die de Amerikanen na de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk hebben
neergezet. Een groot land houdt nu eenmaal van megalomane bouwwerken. Het in 1930 onthulde
monument bestaat uit een dubbele colonnade voorzien van beelden. Het ontwerp was van de
beroemde Amerikaanse architect Paul Philippe Cret (1876-1945), van geboorte een Fransman.
Cret bleef een band houden met zijn geboorteland en diende in de oorlog in het Franse leger.
Toen Amerika aan de oorlog ging deelnemen, werd hij een tolk bij de staf van generaal Pershing.
Aan de westkant, bij de parkeerplaats, staan twee vrouwelijke beelden hand in hand die Amerika
en Frankrijk voorstellen. De tekst ernaast, in het Engels en Frans, drukt uit dat dit monument toch
ook een beetje ter ere van de Franse troepen is getuige de woorden:
“This monument has been erected by the United States of America to commemorate the
services of her troops and those of France who fought in this region during the Word War. It
stands as a lasting symbol of the friendship and cooperation between the French and American
Armies.”
52 SSEW Studiereis 2011
Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw is de in de laatste zin genoemde samenwerking
wellicht niet helemaal meer het geval, maar het is opmerkelijk dat er staat “French and American
Armies” en niet andersom.
Aan de andere kant van het monument maakt het beeld van de grote Amerikaanse adelaar,
uitkijkend op Château-Thierry, wel duidelijk dat alleen de Amerikaanse bijdrage aan de strijd hier
geëerd wordt. Onder de adelaar staan de woorden: “Time will not dim the glory of their deeds.”
Daaronder een stenen kaart van de Aisne-Marne saillant en het gebied dat de Amerikaanse troepen
op de Duitsers hebben veroverd na 18 juli 1918, toen het geallieerde tegenoffensief startte. Het is op
de kaart aangegeven in stippellijnen en vormt eilandjes in de streek tussen de rivieren de Marne en
de Aisne. Negen Amerikaanse divisies, met hun veel grotere sterkte van 27.000 man dan de
uitgedunde Britse of Franse divisies, namen aan het offensief van 18 juli deel dat duurde tot 6
augustus 1918.
Op een plaquette, aangebracht tussen de dubbele colonnade, staat dat er 310.000 Amerikaanse
soldaten betrokken waren bij de gevechten, waarbij 67.000 slachtoffers (doden, gewonden,
vermisten) vielen. Eronder staat de naam van de architect Paul Cret. Op de plaquette wordt tevens
vermeld dat de Amerikaanse 2de en 3de divisies al anderhalve maand eerder werden ingezet om de
Duitse opmars aan de Marne te stoppen. Maar de strijd bij het nabijgelegen dorp Belleau wordt niet
met name genoemd. Een plaats die door de Amerikaanse mariniers, in 1918 slechts een brigade
behorend tot de Amerikaanse 2de divisie, toch als een heilig oord wordt beschouwd.
SSEW Studiereis 2011 53
3.7. De strijd om Château-Thierry
Château-Thierry was in 1914 een klein stadje aan de oever van de Marne met boven de stad de ruïne
van een middeleeuws kasteel waaraan het zijn naam dankt. Het is de geboorteplaats van de
fabeldichter Jean de la Fontaine (1621-1695) wiens gedicht Le Corbeau et le Renard nog steeds
bekendheid geniet.
Op 2 september 1914 viel de stad in Duitse handen om vervolgens op 11 september 1914 door
het Britse 1ste Korps onder leiding van generaal Douglas Haig heroverd te worden. Na bijna vier jaar
kwam de oorlog in mei 1918 weer terug en Haig zal de naam van de stad dat voorjaar vele malen in
legerrapporten zijn tegengekomen. Maar deze keer kwamen niet alleen les Boches en les Anglais
maar ook nog les Américains.
Plattegrond van Château-Thierry in 1918. De rode pijlen geven de binnenkomst van de Duitsers weer.
De kleine blauwe pijltjes de posities van het 7de machinegeweerbataljon van de Amerikaanse 3de
divisie. De verkeersbrug ligt centraal in de stad, de spoorbrug aan de oostkant buiten het centrum.
54 SSEW Studiereis 2011
De Amerikaanse 3de divisie
De 3de divisie werd in november 1917 gevormd uit de reeds
bestaande 4de, 7de, 30ste en 38ste infanterieregimenten. Het
divisie-embleem is eenvoudig en bestaat uit schuine blauwe
en witte banen. In de loop van 1918 werden de regimenten
overgebracht naar Frankrijk. In tegenstelling tot de 1ste en 2de
divisie was de trainingsperiode veel korter geweest. Toch
besloot generaal Pershing dat de divisie al ingezet kon
worden bij Château-Thierry.
Het gemotoriseerde 7de Machine Gun Battalion kwam op
31 mei 1918 als eerste in de stad aan. Franse troepen van de
10de koloniale divisie voerden achterhoedegevechten tegen
de oprukkende Duitsers en vielen terug op de Marne. In overleg met de Franse divisiecommandant
werden de Amerikaanse machinegeweerposten overwegend opgesteld aan de zuidkant van de rivier.
Slechts een sectie werd opgesteld aan de oostkant van het centrum (zie plattegrond).
Op 1 juni viel de Duitse 231ste divisie aan en dreef de Fransen verder terug naar de Marne. Een fel
gevecht om de twee bruggen ontstond. Nadat de Fransen de rivier over waren, werd de verkeers-
brug opgeblazen. De Amerikaanse machinegeweersectie in het centrum kon zich ’s nachts nog net
terugtrekken via de spoorbrug.
Een machinegeweercompagnie van de Amerikaanse 3de divisie in actie om de Duitse opmars in juni 1918 tegen te houden.
SSEW Studiereis 2011 55
Op 2 juni bezetten de Duitsers de gehele noordkant van de stad en begonnen de troepen aan de
zuidkant te beschieten met artillerie. Intussen arriveerden meer en meer Amerikaanse infanteristen
van de 3de divisie en vervingen de Franse troepen. De Duitsers drongen niet verder meer aan en hun
offensief werd stopgezet. De frontlijn stabiliseerde zich langs de rivier.
In het volgende Duitse offensief dat op 15 juli begon met de codenaam Marneschutz kreeg de 3de
divisie het aan de oostkant van Château-Thierry zwaar te verduren, maar het 30ste en 38ste regiment
behielden hun positie. Voor hun optreden kreeg de divisie de bijnaam “The Rock of the Marne”.
Franse tegenoffensief in juli 1918
Château-Thierry werd op 22 juli 1918 heroverd door de Franse 39de divisie van generaal Pougin
behorend tot het Franse 6de Leger van generaal Degoutte. Optrekkend tussen twee Amerikaanse
divisies, links de 26ste Yankee Division en rechts de 3de divisie, werd de Marne overgestoken. Door de
voorafgaande Franse artilleriebeschietingen was een groot deel van de stad vernietigd. De meeste
inwoners waren gevlucht en de Duitsers hadden voor hun vertrek de stad geplunderd. Huizen en
gebouwen werden doorzocht en wat vervoerd kon worden was afgevoerd en wat niet vervoerd kon
worden was kapot gemaakt. Een herhaling van dezelfde tactiek die ruim een jaar eerder was
toegepast tijdens de terugtrekking op de Hindenburglinie.
Franse troepen voor het verwoeste stadhuis van Château-Thierry nadat de stad op
22 juli 1918 werd heroverd.
56 SSEW Studiereis 2011
De opmars van de Franse 39ste divisie (in geel) vanaf 18 juli 1918 tussen de Amerikaanse 3de en 26ste
divisies.
Monumenten in Château-Thierry
Het monument voor de Amerikaanse 3de divisie op het Place Jean Moulin.
SSEW Studiereis 2011 57
In Château-Thierry staan enkele tastbare herinneringen aan zowel de Eerste als de Tweede
Wereldoorlog. Ze maken duidelijk dat er in 1918 nog geen einde aan het Frans-Duitse conflict kwam.
De strijd van de Amerikaanse 3de divisie aan de Marne in 1918 wordt herdacht met een groot
gedenkteken op het Place Jean Moulin aan de noordkant van de rivier. Het embleem van de divisie is
links en rechts aangebracht met in het midden een groot zwaard in ruste. Het monument is opgericht
ter ere van alle roemrijke daden van de divisie tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, hoewel
de divisie in die laatste oorlog nooit in de buurt van de Marne is geweest. Na de landing in augustus
1944 in de Provence trok de divisie vandaar op naar het noordoosten van Frankrijk. Ook heeft de
divisie Château-Thierry niet bevrijd op 21 juli 1918 zoals wordt gesuggereerd op het informatiebord.
Het monument stond eerst op het Place des États Unis dat voor 1914 het Place du Champ de Mars
heette. Het zag er toen nogal anders uit met twee opstaande pilaren. Tijdens de Frans-Duitse strijd in
in juni 1940 in Château-Thierry werd het zwaar beschadigd. In 1961 werd door Amerikaanse
veteranen een nieuw monument opgericht waarbij de geschiedenis enigszins flexibel werd
geïnterpreteerd.
Langs de Marne aan de Avenue Jules Lefébvre staat een Vauthier demarcatiesteen die de verste
opmars van het Duitse leger op 18 juli 1918 markeert. Op het informatiebord staat een citaat van de
generaals Degoutte en Mangin waarin ze Château-Thierry een bijna even glorieuze rol toekennen als
Verdun. En dat wil wat zeggen. Tevens wordt genoemd dat vanaf dit punt het zegevierende offensief
werd begonnen.
Niet ver daar vandaan staat langs de Marne een monument voor Jean Moulin (1899-1943), held en
martelaar van het Franse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was in 1918 wel soldaat maar
maakte geen offensief mee. In 1943 werd hij gearresteerd, gemarteld en stierf op weg naar een
concentratiekamp aan zijn verwondingen.
Een ander wreed aspect van die tweede oorlog wordt herdacht met het monument Souviens-toi,
hier in 1953 neergezet voor de Franse gedeporteerden naar Duitse concentratiekampen. De namen
van de kampen staan op de steen gegraveerd.
De brug waarover de Fransen in juni 1918 naar de zuidkant van de Marne vluchtten, was in juni 1940
weer het strijdtoneel van een Duitse opmars. Een jonge cadet Rougé (1918-1940) verdedigde met
een tank de brug en liet daarbij het leven. De brug werd vervolgens nog maar eens opgeblazen en in
juni 1950 tijdens het festival van Jean de la Fontaine weer feestelijk geopend. De brug heet sindsdien
Pont de l’Aspirant de Rougé. Het standbeeld van Jean de la Fontaine staat er vlakbij.
De Amerikanen werden in het interbellum nogmaals geëerd met de inrichting van het Place des États
Unis. Daar stond het in 1930 door de Amerikaanse kerk aan de stad geschonken Maison d’Amitié
Franco-Américain (MAFA). Maar het gebouw is gesloopt en de resten van het vliegtuig van Quentin
Roosevelt zijn tijdelijk in het stadhuis geplaatst (zie paragraaf 4.9).
In de 1919 opgerichte American Methodist Church naast het stadhuis op het Place de l’Hôtel de
Ville wordt de vriendschappelijke Frans-Amerikaanse relatie na 1918 nog wel zichtbaar gemaakt in
glas-in-loodramen met afbeeldingen van markies de Lafayette, generaal Pershing en de
maarschalken Joffre en Foch.
58 SSEW Studiereis 2011
3.8. Mémorial des Batailles de la Marne 1914-1918.
Het Mémorial des Batailles de la Marne 1914-1918 in Dormans is Frankrijks religieuze gedenkteken
aan de Marne. Frankrijk wordt niet voor niets wel als de oudste dochter van de katholieke kerk
beschouwd. Het gedenkteken is slechts beperkt te bezichtigen. In de periode van 1 april tot 11
november is het door de week alleen ’s middags te bezoeken.
Frankrijk kent vier van deze nationale monumenten. Behalve bij Dormans bevinden die zich op de
heuvel Notre-Dame-de-Lorette boven Arras, in Douaumont bij Verdun en op de Hartmannswillerkopf
in de Vogezen. De monumenten zijn alle opgericht op particulier initiatief en gefinancierd door
publieke giften.
Het initiatief voor het monument in Dormans werd al in 1919 genomen door de hertogin van
Estissac, die een comité oprichtte met onder andere de kardinaal van Reims, de bisschop van Châlons
en maarschalk Foch. De laatste koos de plaats uit als het middelpunt van de beide slagen aan de
Marne. Aan de constructie werd in 1921 begonnen en in 1931 werd het monument onthuld.
Mémorial des Batailles de la Marne in Dormans.
SSEW Studiereis 2011 59
De crypte en de kapel
Het 52 m hoge gebouw in gotische stijl ligt op een heuvel in het park van het Château de Dormans.
Het bestaat uit twee gedeelten: een crypte met daarboven een kapel. In de crypte overheerst de
rouw met een sarcofaag die de ruim 1.300.000 Franse gevallenen in de oorlog symboliseert. De
namen van de gesneuvelden aan de Marne zijn op de muren aangebracht.
De kapel combineert de katholieke, religieuze belevenis met een Frans patriottisme. De
overwinning werd behaald en degenen die voor het vaderland hun leven hebben gegeven, werden
beloond met het eeuwige leven. Dit komt tot uitdrukking in het grote gebrandschilderde raam boven
het altaar waarop Christus, omringd door heiligen, een Franse soldaat verwelkomt. De soldaat wordt
begeleid door de aartsengel Sint Michiel en door Jeanne d’Arc. In de vier pilaren in de kapel zijn
belangrijke wapenfeiten uit de Franse geschiedenis gebeiteld waaronder natuurlijk de overwinning
aan de Marne.
Mausoleum
Aan zijkant van de kapel bevindt zich een vuurtoren en een nationaal mausoleum. Dit mausoleum is
via een galerij met de kapel verbonden. In die aangebouwde galerij zijn de koppen van de
maarschalken Joseph Joffre en Ferdinand Foch in steen aangebracht onder inscripties refererend aan
respectievelijk de Eerste en de Tweede Slag aan Marne.
In de tekst boven de kop van Joffre wordt de lofzang op de generaals bezongen, merkwaardig
genoeg beginnend met het loyalisme van de Britse veldmaarschalk sir John French. French, die toch
in september 1914 door Joffre gesmeekt werd aan de slag aan de Marne deel te nemen
In de tekst boven het hoofd van Foch wordt toch ook nog de naam van generaal Pétain vermeld,
in 1918 de opperbevelhebber van de Franse troepen. En er volgt een gedetailleerde opsomming van
de resultaten van de Tweede Slag aan de Marne: 25.000 Duitse gevangenen, 610 buitgemaakte
kanonnen, 220 mijnenwerpers en 3.000 mitrailleurs.
60 SSEW Studiereis 2011
In het ossuarium zijn de resten samengebracht van 1.500 soldaten, van wie slechts elf geïdentificeerd
konden worden. Na de Tweede Wereldoorlog werd er ook een urn met as van gedeporteerden uit
het concentratiekamp Dachau bijgezet en een urn met aarde van een Franse begraafplaats in Italië
waarop gesneuvelden van de Forces Françaises Libres liggen.
De ingang tot l’Ossuaire de Dormans. Dodenmasker van maarschalk Foch.
Maarschalk Foch
Achterin het ossuarium van Dormans ligt, onder de vlaggen van de geallieerden, het dodenmasker
van maarschalk Foch. Hij was in september 1914 de commandant van het Franse 9de Leger dat streed
aan de Marne en sinds april 1918 de opperbevelhebber van alle geallieerde legers. Eind 1916 werd
hij, tijdelijk, op een zijlijn gezet maar in 1917 weer in genade aangenomen.
Meer nog dan Joffre of Pétain, is Foch de Franse generaal uit de Eerste Wereldoorlog. Hij werd in
augustus 1918 tot maarschalk benoemd en zijn grootste triomf beleefde hij ongetwijfeld op 11
november 1918 toen de Duitse delegatie in Compiègne de wapenstilstandakkoorden tekende.
Zijn dodenmasker ligt in Dormans, maar na zijn dood in 1929 werden zijn stoffelijke resten
bijgezet in Les Invalides in Parijs. Zijn grafmonument in Les Invalides werd ontworpen door de
beeldhouwer Paul Landowski, de vervaardiger van Les Fantômes (zie paragraaf 4.6). Fochs eeuwige
rustplaats ligt naast de grote personen uit de Franse militaire geschiedenis zoals de maarschalken
Vauban, Turenne en Lyautey en natuurlijk Napoleon.
Militaire roem kent echter zijn keerzijde en net als Napoleon stuurde Foch grote aantallen
Fransen de dood in. Dat kleeft aan hem zoals aan alle opperbevelhebbers uit de Eerste Wereldoorlog
en dat is door de vele gedenktekens, begraafplaatsen en ossuaria blijvend zichtbaar gemaakt. Ook in
de streek van de Marne.
SSEW Studiereis 2011 61
3.9. De strijd rond Dormans in juli 1918
Operatie Friedensturm
Op 15 juli 1918 lanceerde het Duitse leger zijn vijfde grote offensief in 1918, dat naar later bleek het
laatste van de oorlog was. De codenaam van de aanval was Marneschutz-Reims en was gericht
rondom de stad Reims. De operatie kreeg later de naam Friedensturm, ‘vredestorm’. Een maand lang
werd de aanval voorbereid door troepen en kanonnen richting de Marne te sturen,
munitievoorraden aan te leggen en materiaal te verzamelen om pontonbruggen te bouwen.
Friedensturm werd groots opgezet en moest de ultieme klap worden die het Duitse leger ging
uitdelen zodat de geallieerden om vrede zouden smeken. Reims zou omsingeld worden en eenmaal
over de Marne kon later eventueel een draai naar het westen gemaakt worden om Parijs aan te
vallen. De Duitse stormbataljons werden nogmaals opgepept voor wat het laatste beslissende
offensief moest worden.
Duitse stormbataljons in actie in juli 1918 aan de Marne.
Vlak na middernacht werden op 15 juli 1918 de Franse stellingen zwaar gebombardeerd waarbij ook
gasgranaten werden ingezet. Dormans kreeg het zwaar te verduren en werd grotendeels verwoest.
Om 03.30 uur vielen 15 Duitse divisies van het Duitse 7de Leger van Von Böhn aan over een 40
kilometer breed front ten westen van Reims. Tegelijkertijd werd ten oosten van Reims aangevallen.
Maar in tegenstelling tot de eerdere Duitse offensieven van 1918, die in het grootste geheim waren
voorbereid, was de geheimhouding verwaarloosd en de Fransen waren voorbereid.
Doordat de voorste Franse linies dun bezet werden gehouden leek de Duitse aanval op 15 juli
succesvol te verlopen. Met vlotten en roeiboten kwam men over de Marne ondanks de Franse
beschietingen op de rivier. De genisten begonnen direct erna met het bouwen van pontonbruggen
om zwaar materieel over de rivier te brengen. Er werd een 5 tot 10 kilometer terreinwinst geboekt.
62 SSEW Studiereis 2011
De strijd aan de Marne rond Dormans tussen 15 juli (rode streep) en 18 juli 1918 (---).
De Fransen poogden de volgende dag de aanval te absorberen door al hun beschikbare reserves in te
zetten. Zo werd het Franse 9de Leger tussen het 5de en 6de Leger geplaatst ten zuiden van Dormans.
De Fransen boden furieus weerstand op hun tweede verdedigingslinie en de Duitse aanval viel stil op
16 juli 1918. Friedensturm was mislukt en dat deed het Duitse moreel bepaald geen goed voor het
verdere verloop van de strijd aan het Westelijk Front.
De volgende dagen begonnen de Fransen met hulp van de Amerikaanse 3de divisie en het
Italiaanse Korps met het terugdringen van de Duitsers aan de zuidkant van de saillant. Op 18 juli
werd door het Franse 10de leger bij Soissons de tegenaanval ingezet aan de westkant van de saillant
en besloot de Duitse legerleiding tot de terugtocht over de Marne. Op 21 juli was de frontlijn weer
opgeschoven ten noorden van de Marne.
Franse begraafplaats Dormans
Op de Franse begraafplaats Dormans liggen 1895 Franse militairen uit de Eerste Wereldoorlog
begraven. Daarvan zijn 661 doden in twee massagraven bijgezet. Naast gesneuvelden uit de Eerste
Slag aan Marne uit 1914 liggen hier de doden van de Tweede Slag aan de Marne die rond Dormans
zijn gevallen.
In een apart rijtje liggen ook nog 22 Britse militairen. Daarbij zijn piloten van de Royal Air Force
zoals de 24-jarige luitenant H.G.S. Phipson, grafpositie B.19, die op 16 juli 1918 sneuvelde. Het maakt
duidelijk dat er boven het front ook nog een luchtoorlog woedde. In de strijd aan de Marne werden
herhaaldelijk geallieerde luchtaanvallen uitgevoerd op de door de Duitsers gebouwde ponton-
bruggen.
SSEW Studiereis 2011 63
Graven van de Franse militairen Robert Viollotte en Eugène Pradeau.
Naast elkaar liggen de Franse militairen Robert Viollotte en Eugène Pradeau. De persoonlijke
geschiedenis van beiden is illustratief voor de strijd rond Dormans.
Robert Viollotte was een 23-jarige soldaat in het Franse 159ste infanterieregiment. Het regiment
maakte deel uit van de 77ste divisie van het Franse 5de Leger van generaal Berthelot. Het regiment
kwam terug van een rustperiode en in het regimentsjournaal staat tot en met 14 juli: “Repos et
instruction”. Maar op 15 juli 1918 kreeg het de opdracht naar het noorden richting de Marne op te
trekken en op 16 juli de Duitsers weer in de Marne te werpen. De tegenaanvallen in de buurt van
Festigny, zo’n 5 kilometer ten zuidoosten van Dormans, liepen vast in Duitse mitrailleurs. Daarbij
sneuvelde ook Robert Viollotte. Zijn regiment kreeg zodanige klappen dat het werd afgelost.
Eugène Pradeau was een 24-jarige sergeant van het Franse 77ste infanterieregiment. Het regiment
maakte deel uit van de 18de divisie van het Franse 9de Leger van generaal De Mitry. Dit was het
reserveleger dat achter de Franse 5de en 6de Legers stond geposteerd. Om de gaten te dichten werd
het leger van De Mitry naar het noorden gezonden. En vanaf 16 juli 1918 moest het 77ste regiment
vechten tegen de Duitse elitetroepen van de Pruisische Garde. Op 19 juli sneuvelde Pradeau in de
buurt van Comblizy, zo’n 5 kilometer ten zuiden van Dormans. Hij maakte het dus niet meer mee dat
zijn regiment op 23 juli de Marne overstak.
Duitse begraafplaats Dormans
De Duitse begraafplaats is aangelegd boven de Franse begraafplaats. Men kan daar een symboliek in
zien omdat de Duitsers in de oorlog meestal de hoogste posities op een terrein hadden ingenomen.
Er zijn 971 graven militairen begraven onder vierkanten stenen kruisen.
64 SSEW Studiereis 2011
In het Duitse massagraf liggen
960 militairen begraven waarvan
864 onbekenden. De namen van
de bekenden zijn alfabetisch
gegraveerd in de grafplaten (zie
foto hiernaast).
Achter de bovenste naam Karl
Arens, gesneuveld op 22 juli
1918, staat de functie van
‘Fernsprechmeister’. Een niet al
de militair klinkende naam
tussen de ‘Feldwebels, Jägers,
Pioniere’, etc. Maar onder
telefonisten vielen ook slacht-
offers.
Dormans
Na afloop van de strijd bleef Dormans achter als een van de vele Franse verwoeste steden en dorpen.
Beelden van Dormans na de strijd in juli 1918.
SSEW Studiereis 2011 65
4. Informatie bij de derde dag
Citaat van de dag
“Le maréchal Foch l’a conçue, le général Gouraud l’a rendue possible. Moi, je l’ai faite.”
(Generaal Charles Mangin in augustus 1918.)
Programma
Op de derde dag van de studiereis op zaterdag 24 september 2011 wordt aandacht besteed aan de
tegenaanval van het Franse 10de Leger op 18 juli 1918 in het Fôret de Retz aan de noordwest kant van
de saillant en het vervolg van de strijd om de weg tussen Soissons en Château-Thierry af te snijden.
Een bezoek aan de ‘geesten’ van Paul Landowski mag niet ontbreken. In de middag wordt de Frans-
Amerikaanse opmars in het midden van de saillant naar Fère-en-Tardenois en de rivier de Ourcq
gevolgd die plaatsvond in de laatste week van juli 1918.
66 SSEW Studiereis 2011
4.1. De strijd aan de westkant van de saillant onder Soissons
Na de vorming van de saillant aan de Marne eind mei 1918 deden de Duitsers verschillende pogingen
om de saillant begin juni 1918 uit te breiden. Zich terdege realiserend dat ze zich in een ‘zak’
bevonden die weer dichtgesnoerd kon worden. Van 9 tot 11 juni 1918 deed het Duitse 18de Leger van
generaal Hutier een poging om vanuit het noorden de stad Compiègne in te nemen. Op 12 juni werd
het opnieuw geprobeerd, nu vanaf de westelijke kant ten noorden van de stad Villers-Cotterêts.
Rond het riviertje Ru de Retz werd enige terreinwinst gemaakt maar door Frans verzet en een Franse
tegenaanval op 15 juni 1918 kwam er geen doorbraak. Het gevaar bleef dus bestaan dat de Duitse
troepen aan de Marne afgesneden konden worden. En dat was nu precies wat de plannen van
generaal Foch behelsden. Alleen duurde het nog ruim een maand voordat die op 18 juli 1918 werden
uitgevoerd. En generaal Charles Mangin was precies de persoon om het geplande offensief te gaan
leiden.
De Frans-Amerikaanse aanval op de saillant die op 18 juli 1918 begon.
SSEW Studiereis 2011 67
Generaal Charles Mangin
Generaal Charles Mangin (1866-1925) was een koloniale commandant geweest en bedenker van de
force noire, een strijdmacht opgebouwd uit zwarte soldaten uit de Franse Afrikaanse koloniën. In
augustus 1914 voerde hij nog slechts een brigade aan maar geleidelijk aan werd hij bevorderd tot
hogere rangen en bevelhebber van een divisie, een korps en uiteindelijk in december 1916 een leger.
Na de mislukking van het Franse offensief aan de Chemin des Dames werd hij in mei 1917 op non-
actief gesteld, maar in december 1917 weer in genade aangenomen als korpscommandant. Om in
juni 1918 het bevel te krijgen van het Franse 10de leger. Daarmee leidde hij op 11 juni 1918 het
Franse tegenoffensief in de strijd rond de rivier de Matz. “Mangin sauve Paris”, hetgeen beduidend
meer inhield dan het “Marines saved Paris” van 6 juni 1918. Typeringen als ijzervreter en houwdegen
schieten feitelijk tekort. De historicus Henk Wesseling omschreef hem als volgt: 1
‘Hij was een echte vechtjas, ongedisciplineerd en gehard in de koloniale oorlogen in Afrika.
Mangin was de hardste van alle Franse generaals, een soort George Patton, en had bijnamen
als ‘de slager’ en ‘de menseneter’. Hij had een heilig geloof in het offensief. ‘Oorlogvoeren is
aanvallen’ was zijn devies. De verliezen van de troepen die hij commandeerde, waren de
hoogste van het leger. Hij gaf niet om mensenlevens, ook niet om zijn eigen leven, want hij
was vaak in de voorste linies te zien’.
De uitkijktoren van Mangin in het Forêt de Retz
Generaal Mangin leidde de aanval op 18 juli 1918 vanaf een uitkijktoren in het Forêt de Retz. Naast
alle voorbereidende maatregelen was er ook een houten toren op een heuvel in het bos gebouwd
die tot aan de toppen van de bomen reikte. De toren was na de oorlog blijven staan maar overleefde
een natuurlijke storm niet.
Mangins uitkijktoren in het Forêt de Retz met links een verrekijker op een
statief en een kaart en een handverrekijker op de tafel.
68 SSEW Studiereis 2011
Het monument voor generaal Mangin in het Forêt de Retz. Generaal Mangin.
In 1926 werd op de top van de heuvel een granieten steen onthuld met een voorstelling van de
uitkijktoren van Mangin. Een hele verzameling Franse generaals gaf bij de onthulling acte de
presence. Mangin was een jaar tevoren overleden maar zijn weduwe en kinderen waren aanwezig. Er
werden als vanzelfsprekend mooie woorden gesproken op die dag en zelfs een scène uit
Shakespeare’s Macbeth werd aangehaald waarin een bos opmarcheert om een moordenaar te
straffen. Zo marcheerde het Forêt de Retz op tegen de Duisters.
De inscriptie op de steen luidt: “Ici s’élevait l’observatoire du haut duquel le général Mangin
diregea l’attaque du 18 juillet 1918 qui força la victoire.”
Mangin kreeg nog meer eerbetoon met een standbeeld voor Les Invalides in Parijs. Wijzend met zijn
linkerhand spoorde hij een zwarte en een blanke soldaat aan. Toen de Duitsers in 1940 wel Parijs
bezetten, bliezen ze dat monument op 27 juni 1940 op. Het was overigens niet het enige monument
dat 22 jaar na de nederlaag in 1918 de Duitse toorn opwekte.
De aanval van het Franse 10de Leger op 18 juli 1918
Terwijl het Duitse leger zich in juli 1918 concentreerde op de strijd rond Reims bouwde het Franse
leger een grote strijdmacht op in het Forêt de Retz. In totaal had generaal Mangin 18 infanterie-
SSEW Studiereis 2011 69
divisies tot zijn beschikking gekregen. Artillerie en tanks werden in het bos opgesteld en voor de
Duitse verkenning verborgen.
Het Franse 10de Leger dat in de ochtend van 18 juli 1918 aanviel tussen de rivieren de Aisne en de
Ourcq bestond uit vier Franse legerkorpsen (met de nummers 1, 11, 20 en 30) waaraan twee
Amerikaanse divisies (met de nummers 1 en 2) en de Schotse 15de divisie waren toegevoegd. Iedere
aanvallende divisie werd een vak met een breedte van twee tot drie kilometer toegekend. Om de
verrassing zo compleet mogelijk te maken werd afgezien van de gebruikelijke voorafgaande
artilleriebeschieting. De eenheden van het Duitse 7de Leger van generaal Von Böhn werden
inderdaad verrast.
Aan de noordkant werd op de eerste dag de meeste geallieerde voortgang geboekt met een
gemiddelde terreinwinst van zo’n zes kilometer. Maar naar mate de Duitsers zich begonnen te
reorganiseren verliep de opmars de komende dagen trager. Duitse reserves werden naar voren
gebracht. De steun die de artillerie kon geven op de eerste aanvalsdag viel weg en de tanks waren
meestal kapot of uitgeschakeld door tegenvuur.
De Marokkaanse divisie die optrok tussen de Amerikaanse 1ste en 2de divisie voerde op 19 juli een
verbeten strijd uit bij de dorpen Chaudon en Chazelle. De Marokkanen kwamen aan het einde van
die dag tot op twee kilometer van de weg tussen Soissons en Château-Thierry. Maar des te dichter bij
de weg hoe groter de Duitse weerstand werd. De Franse en Amerikaanse opmars op 20 en 21 juli was
eerder in meters dan in kilometers uit te drukken. De Amerikaanse 1ste divisie veroverde op 22 juli
het dorp Buzancy maar werd er weer uit verdreven.
Steun kwam er door de voortgang van het Franse 6de Leger van generaal Degoutte ten zuiden van
de rivier de Ourcq dat op 25 juli Oulchy-le-Château veroverde waardoor het front naar het noorden
opschoof. Maar de gevechten ten zuiden van Soissons bleven duren tot eind juli 1918 en pas op 3
augustus 1918 werd de zuidkant van Soissons heroverd.
De geallieerde kranten publiceerden uitgebreid over de aanval die op 18 juli 1918 begon. Koppen
in The New York Times spreken daarbij boekdelen:
20 juli 1918: “Allied drive nets 17,000 prisoners, 360 guns; French and Americans gain below
Soissons.”
21 juli 1918: “All Germans pushed back over the Marne; Allies gain three miles south of Soissons;
now hold 20,000 prisoners and 400 guns.”
Of dergelijke getallen kloppen is natuurlijk de vraag, maar grote aantallen Duitsers werden bij de
geallieerde opmars gevangen genomen. De Duitse tegenstand onder Soissons verhinderde echter dat
de saillant afgesneden werd waardoor het Duitse leger zich kon terugtrekken. De val klapte niet
dicht.
De invloed van de tank op de strijd
Bij beschouwingen over de aanval van het Franse 10de leger bij Soissons wordt met enige regelmaat
het succes toegeschreven aan de grote hoeveelheid beschikbare tanks met name de nieuw
ontwikkelde Renault FT-17 tank (zie paragraaf 1.8). Wesseling heeft het er bijvoorbeeld over dat
generaal Mangin over duizend tanks beschikte (zie paragraaf 1.4), hetgeen niet het geval was. Het
schijnt niet goed meer te achterhalen hoeveel Franse tanks er op 18 juli 1918 nu daadwerkelijk zijn
ingezet. In iedere bron komt wel een ander getal voor.
70 SSEW Studiereis 2011
De historicus Jan Schulten wijdde een uitgebreide beschouwing aan de invloed van de tank op het
verloop van de strijd bij Soissons. Hij baseerde zich daarbij onder meer op ooggetuigenverslagen
zoals die van de Franse filosoof en wetenschapper Pierre de Teilhard de Chardin. Schulten komt
vervolgens tot de volgende conclusie:2
‘Van de massale inzet van tanks bij de Tweede Slag van de Marne was geen sprake. Zij werden
evenals dat bij de Engelsen gebeurde, in penny packs ingezet. Teilhard de Chardin geeft in zijn
eerder geciteerde brief daarvan een mooi voorbeeld. Hier en daar een tank met wat infanterie
er om heen en verder rokende en brandende uitgeschakelde Franse tanks. Het is opmerkelijk
dat de mythe van de massale inzet van tanks bij de Tweede Slag van de Marne en hun hoofdrol
daarbij, zo hardnekkig is en algemeen aanvaard wordt, terwijl het niet moeilijk is het tegendeel
daarvan aan te tonen.’
Blijft natuurlijk het gegeven dat als een Frans en Amerikaans peloton onder bescherming van een
tank een Duitse machinepost moest aanvallen, ze die wel gemakkelijker konden uitschakelen. En ook
deed het voor het moreel van de Duitse soldaat zeker geen goed als de vijand over technische
mogelijkheden beschikte die hij niet had.
Het slagveld rond Soissons met een gesneuvelde soldaat en een FT-17 tank in een loopgraaf.
_______________________
Noten
1. H.L. Wesseling, Frankrijk in oorlog, 1870-1962, Amsterdam, 2006, p. 166.
2. Jan Schulten, Het laatste Duitse offensief van de Eerste Wereldoorlog (15 juli 1918) en het geallieerde
antwoord, in: De Grote Oorlog, Kroniek nr. 20, Soesterberg, 2010, p. 51-88.
SSEW Studiereis 2011 71
4.2. Monument voor George Cecil in het Fôret de Retz
In het Fôret de Retz staan, niet ver van de voormalige waarnemingspost van generaal Mangin, enkele
persoonlijke monumenten ter ere van gesneuvelde Franse en Britse militairen. Een daarvan is voor
de 25-jarige Franse luitenant Henri de Chasseval die op 12 juni 1918 in het bos omkwam. Maar in het
Fôret de Retz werd vier jaar eerder ook al strijd geleverd.
Een tweede monument is getiteld Passant arrête-toi en staat op het kruispunt van de weg D81
door het bos. En bij een monument met een dergelijke titel dient even stil gestaan te worden. Het is
een voorstelling van een vrouw die treurt bij het graf van een soldaat. Een inscriptie op het
monument geeft aan dat het werd geplaatst ter ere van de officieren en manschappen van de
Grenadier, Coldstream en Irish Guards die hier op 1 september 1914 zijn omgekomen. Dat was nog
voor de Eerste Slag aan de Marne en tijdens de terugtocht van het Britse expeditieleger. Daaronder
vermeldt een tweede inscriptie dat het monument werd geplaatst door de moeder van tweede
luitenant George Edward Cecil.
72 SSEW Studiereis 2011
Even verderop ligt langs de D81 de kleine Britse begraafplaats Guards Grave waarop 98 militairen van
de Guards zijn begraven die in september 1914 sneuvelden. Er liggen 20 onbekenden en vier
officieren. Daaronder de 42-jarige luitenant-kolonel George Morris (graf II.1), commandant van de
Irish Guards, en de slechts 18-jarige tweede luitenant George Edward Cecil (graf II.4) behorend tot de
Grenadier Guards.
George Cecil was de enige zoon van Lord en Lady Edward Cecil en zou op 9 september 19 jaar
worden. Hij was een cadet van de Sandhurst militaire academie en in februari 1914 als officier
benoemd bij de Grenadier Guards, waarvan zijn vader ook officier was geweest. Op 13 augustus 1914
waren de Grenadier Guards aangekomen in Frankrijk.
Op 1 september 1914 vormde een brigade van de Guards de achterhoede van de 2de divisie van
het Britse expeditieleger. Ze werden aangevallen door de voorhoede van de Duitse 6de divisie en dat
ontaardde in een furieus gevecht. De doden werden enkele dagen later provisorisch begraven door
Franse dorpsbewoners uit de streek. Toen het gebied na de Eerste Slag aan de Marne weer onder
Franse controle was, werd door de Irish Guards in november 1914 een Britse begraafplaats ingericht
op de plaats waar de Britten op 1 september een verdedigingslinie vormde. Later zijn er ook andere
Britten begraven die sneuvelden tijdens de terugtocht in september 1914.
Graf en foto van 2de luitenant George Edward Cecil.
SSEW Studiereis 2011 73
4.3. Monument voor Joost van Vollenhoven in het Forêt de Retz
Joost van Vollenhoven
Joost van Vollenhoven, hoe Nederlands kan een naam
klinken. En de naam Van Vollenhoven komt nog altijd
met een zekere regelmaat voor in de Nederlandse
media.
Joost van Vollenhoven werd in 1877 geboren in
Rotterdam. In 1886 vertrok hij met zijn familie naar
Algerije waar zijn vader in wijnen handelde. Na
naturalisatie tot Fransman in 1899 doorliep hij de
École Coloniale te Parijs. In 1903 studeerde hij als
beste van zijn jaar af en dat vormde de start tot een
carrière in de Franse koloniën.
Toen de oorlog in augustus 1914 uitbrak, werkte
Van Vollenhoven in Indo-China. Maar hij wilde
meedoen met de strijd tegen Duitsland, legde zijn
functie neer en keerde in april 1915 naar Frankrijk
terug. Waar hij dienst nam bij het Regiment d’infanterie coloniale du Maroc (RICM) en de rang van
tweede luitenant kreeg. Bij de strijd rond Arras in september 1915 raakte hij zwaargewond met een
langdurig verblijf in een militair hospitaal tot gevolg. Op verzoek van het Franse ministerie van
Koloniën aanvaardde hij op 39-jarige leeftijd in juni 1917 de verantwoordelijke positie van
gouverneur-generaal van de kolonie Afrique Occidentale Française. Maar er ontstond een conflict
met de regering over de in zijn ogen excessieve rekrutering van Afrikaanse soldaten voor het Franse
leger. ‘Zwart kanonnenvlees’ was nodig en daar wilde hij niet aan mee werken. Met als consequentie
dat hij in januari 1918 ontslag nam en weer terugkeerde naar Frankrijk.
Van Vollenhoven trad opnieuw toe tot het RICM en verkreeg in april 1918 de rang van kapitein.
Zijn positie was commandant van een compagnie van het 1ste bataljon van het RICM. Op 18 juli 1918
vormde het RICM een onderdeel van de aanval van het Franse 10de Leger. Bij het aanvoeren van zijn
compagnie werd hij op 19 juli 1918 tijdens de aanval richting Parcy-Tigny door het hoofd geschoten.
De dag erna overleed hij.
Opmars van het RICM als onderdeel van de Franse 38ste divisie.
74 SSEW Studiereis 2011
Régiment d’infanterie coloniale du Maroc
Het Régiment d’infanterie coloniale du
Maroc (RICM) werd in augustus 1914
gevormd in Marokko uit koloniale troepen.
Pas op 9 juni 1915 kreeg het officieel de
naam van RICM. Het embleem was een
anker hetgeen de verbondenheid met de
marine symboliseerde. Het regiment leeft
voort als het huidige Régiment d’infanterie
Chars de Marine met behoud van de
afkorting. Het grootste wapenfeit van het
regiment was de herovering van het Fort
Douaumont bij Verdun in oktober 1916,
maar de lijst met legercitaties telt tien plaatsten waar het RICM zich onderscheiden heeft tijdens de
oorlog (zie figuur). In juli 1918 was dat bij Parcy-Tigny.
Hoewel de naam dat zou vermoeden was het RICM geen onderdeel van de Marokkaanse divisie.
Het maakte tijdens de strijd om Soissons deel uit van de Franse 38ste divisie, die verder bestond uit
koloniale regimenten van zouaven en tirailleurs. Het aanvalsvak van de 38ste divisie op 18 juli 1918 lag
ten zuiden van de Amerikaanse 2de divisie. Op 18 juli veroverde het RICM het dorp Longpont om
verder op te trekken naar het dorp Parcy-Tigny.
Duitse gevangenen voeren Franse gewonden af bij het dorp Longpont in juli 1918.
Monument voor kapitein Joost van Vollenhoven
Het grote monument voor Van Vollenhoven werd in 1938 onthuld. Het beeldt zijn werk uit als
Gouverneur Général de l’Afrique Occidentale Française en als militair waarbij hij rechtsonder
sneuvelde.
SSEW Studiereis 2011 75
Monument voor Joost van Vollenhoven in het Forêt de Retz.
De inscriptie op de linkerkant van het monument is een ode aan het RICM. Het is tekst van de citatie
door generaal Mangin in de legerorder van 22 september 1918 die luidde:
“Splendide régiment dont la valeur et l’entrain sont légendaires. Les 18, 19 et 20 Juillet 1918, le
régiment d’infanterie coloniale du Maroc, sous l’énergique commandement du Lt Colonel
Modat, est parti à l’assaut avec une fougue irrésistible, refoulant l’ennemi sur une profondeur
de plus de 7 km, malgré sa résistance acharnée et lui capturant 825 prisonniers dont 19
officiers, 24 canons, 120 mitrailleuses et un nombreux matériel”.
De inscriptie op de rechterkant is een ode aan kapitein van Vollenhoven vol met ronkende woorden
en bijvoeglijke naamwoorden. ‘De briljantste onder de dappersten’. De tekst luidt:
“Officier d’une valeur et d’une vertu antiques, incarnant les plus belles et les plus solides
qualités militaires et mortellement frappé au moment où, électrisant la troupe par son
exemple, il enlevait une position ennemie opiniâtrement défendue, à placer au rang des Bayard
et des La Tour d’Auvergne et à citer en exemple aux générations futures, ayant été l’un des plus
brillants parmi les plus braves.
10ème Armée 28 Juillet 1918
À Van Vollenhoven, capitaine au régiment d’infanterie coloniale du Maroc. À ses compagnons
d’armes morts pour la Patrie.
20 Juillet 1918”.
76 SSEW Studiereis 2011
4.4. De Amerikaanse 1ste divisie in Buzancy
Uit de troepen die in de zomer van 1917 in Frankrijk arriveerden, werd de Amerikaanse 1ste divisie
gevormd. Het embleem werd een grote rode ‘1’ en de divisie kreeg later de bijnaam The Big Red One.
De divisie was echter in de zomer van 1917 zeker nog niet groots.
Tweederde van de manschappen bestond uit rekruten en het
merendeel van de ervaren officieren en onderofficieren was in
Amerika gebleven omdat ze daar nodig waren voor de opbouw van
het leger. De divisie bestond uit twee infanteriebrigades van elk twee
regimenten en een artilleriebrigade. De 1ste infanteriebrigade werd
gevormd door het 16de en 18de regiment. De 2de infanteriebrigade
door het 26ste en 28ste regiment. De divisie kreeg inclusief de
ondersteunende diensten een sterkte van ongeveer 28 duizend man.
Vechten was er voorlopig niet bij voor de Amerikanen. Het was
trainen, trainen en nog eens trainen in de militaire basiselementen en
het loopgravengevecht. Als onderdeel van hun training werd de 1ste
divisie in januari 1918 voor het eerst naar een stil stuk front gestuurd
in de Saint-Mihiel sector ten zuiden van Verdun. Om onder Franse supervisie te leren wat het
betekende om een deel van het front te verdedigen in de voorste loopgraven.
Het eerste Amerikaanse offensief bij Cantigny
Begin april 1918 werd de Amerikaanse 1ste divisie van de Saint-Mihiel sector naar het front bij Amiens
overgeplaatst. En wel naar een streek bij de stad Montdidier. De trainingsperiode was voorbij en de
1ste divisie diende nu eindelijk eens voor een offensieve actie het strijdperk te betreden. Dat
gebeurde bij het dorp Cantigny op 5 kilometer van Montdidier. Hoewel de inname van Cantigny op
28 mei 1918 door de Amerikanen van weinig strategische betekenis was voor de enorme strijd die in
het voorjaar langs het Westelijk Front woedde, was generaal Pershing tevreden dat zijn troepen een
offensieve actie konden uitvoeren. De Amerikanen bleven tot 8 juli 1918 in Cantigny en hun verliezen
liepen uiteindelijk op tot meer dan vijfduizend man, waarvan ongeveer duizend doden.
De strijd om Soissons
Samen met de Amerikaanse 2de divisie werd de 1ste divisie toegevoegd aan het Franse 10de Leger van
generaal Charles Mangin. Dit leger moest de saillant aan de noordkant bij Soissons afsnijden. De
slagorde aan de noordkant van het front was van noord naar zuid: de Amerikaanse 1ste divisie, de
Franse Marokkaanse divisie en de Amerikaanse 2de divisie (zie kaart). De aanval van de 1ste divisie bij
Cantigny op 28 mei was een kleinschalige operatie geweest, maar nu nam de divisie deel aan een
aanval waarbij honderdduizenden soldaten met artillerie, tanks en vliegtuigen betrokken waren. Dit
was de grote strijd en de Amerikanen zaten er middenin.
Alle vier de regimenten van de 1ste divisie stonden zij aan zij opgesteld aan de frontlijn bij Cutry
aan het begin van de aanval. De drie bataljons van ieder regiment waren in de diepte opgesteld om
de haasje-over tactiek te volgen. Een bataljon valt aan, het tweede neemt de aanval over gevolgd
SSEW Studiereis 2011 77
door het derde bataljon. De Amerikanen vielen om 04.35 uur op 18 juli aan in de regen. Op eerste
dag werd de meeste terreinwinst geboekt maar door stug doorvechten veroverde de 1ste divisie op
21 juli de dorpen Berzy-le-Sec en Buzanzy. Daarmee werd de belangrijke Duitse aanvoerroute van
Soissons naar Château-Thierry afgesneden. Buzancy kon niet behouden blijven toen de divisie op 22
juli werd terugtrokken en werd vervangen door de Schotse 15de divisie om de aanval verder te
zetten.
Het aanvalsgebied van de Amerikaanse 1ste divisie op 18 juli 1918 richting Buzancy.
Soldaten van de Amerikaanse 1ste divisie op 21 juli 1918 bij Berzy-le-Sec.
78 SSEW Studiereis 2011
Het monument bij Buzancy
De strijd van de Amerikaanse 1ste divisie bij Soissons was heviger en belangrijker dan die om Cantigny
van 28 mei 1918. Langs de huidige D1 weg tussen Soissons en Château-Thierry staat bij Buzancy een
van de karakteristieke monumenten voor de 1ste divisie. Er staan er vijf van langs het Westelijk Front,
buiten het dorp Cantigny staat er ook een. De andere drie staan in de Saint-Mihiel sector, de Argonne
en bij Sedan. Het is een pilaar met de namen van de gevallenen erop aangebracht. Bovenop staat een
adelaar die zijn vleugels plooit om het embleem van de ‘1’ omgeven door een lauwerkrans. De tekst
op de plaquette voor het monument bij Buzancy luidt:
“In four days of continuous attack from the line Saint-Pierre L’Aigle – Cutry, the First Division
A.E.F. penetrated 11 kilometers into the German Lines at this point, capturing by assault on the
morning of July 21st the château and heights of Buzancy and the village of Berzy-le-Sec.”
De verliezen staan ook op de plaquette: 2213 man gedood en 6347 gewond. Samen ongeveer de
sterkte van een Franse of Britse divisie. De doden liggen samen met de gesneuvelden van andere
Amerikaanse divisies begraven op het Aisne-Marne American Cemetery bij het dorp Belleau en het
Oise-Aisne American Cemetery bij het dorp Seringes et Nesles.
Monument voor de Amerikaanse 1ste divisie langs de D1 weg bij Buzanzy.
SSEW Studiereis 2011 79
4.5. De Schotse 15de divisie in Buzancy
Naast Franse en Amerikaanse troepen maakte ook de Schotse 15de divisie deel uit van het 10de Leger
van generaal Mangin. Dat Britse troepen onder direct Frans bevel streden was iets dat een jaar
eerder praktisch onmogelijk was. Maar sinds het begin van de Duitse voorjaarsoffensieven vochten
Britten en Fransen vaak letterlijk schouder aan schouder om de Duitse storm te stoppen. Ook de
aanstelling van generaal Foch als geallieerde opperbevelhebber in april 1918 maakte de
samenwerking mogelijk.
In hun opmars richting de weg Soissons naar Château-Thierry had de Amerikaanse 1ste divisie op
21 juli 1918 het dorp Buzancy bereikt. Het dorp kon door een Duitse tegenaanval niet behouden
blijven. De voor de aanvoer richting het zuiden belangrijke weg moest in Duitse handen blijven. Meer
dan een week werd ten zuiden van Soissons bij de dorpen Buzancy, Villemontoire en Hartennes rond
de weg gevochten. De Duitse tegenstand was sterker dan verwacht.
Na vier dagen vechten was de Amerikaanse 1ste divisie uitgeput en werd afgelost op 22 juli
afgelost door de Schotse 15de divisie. Die kreeg als taak om Buzancy in te nemen. De eerste aanval
vond plaats op 23 juli maar had geen succes. De Duitsers hielden stand en pas op 28 juli werd
Buzancy door de Schotten definitief ingenomen. De dag erna werden de Schotten afgelost door de
Franse 17de divisie. Het Franse 10de Leger had inmiddels het zuidelijke gedeelte van de weg onder
controle gekregen.
Buzancy British Cemetery
Het Buzancy British Cemetery werd in 1918 ingericht naast een Franse begraafplaats. De Fransen
werden later overgebracht naar de grote Franse begraafplaats Ambleny langs de weg tussen
Compiègne en Soissons. Op de Britse begraafplaats liggen ruim 300 graven. Er staat ook een
gedenkteken. De tekst op het monument luidt:
“Ici fleurie à toujours le glorieux chardon d’Ecosse parmi les roses de France”.
(Hier bloeit voor altijd de roemrijke Schotse distel tussen de rozen van Frankrijk).
Het monument heeft eerst ergens anders gestaan, op een plaats waar een onbekende Schotse
soldaat werd gevonden. Die werd als de verst opgetrokken soldaat – “the farthest soldier” –
aangeduid. Later is het monument naar het Buzancy British Cemetery overgebracht.
De uit de 17de eeuw daterende Orde van de Distel - “The Most Ancient and Most Noble Order of
the Thistle” - is nog altijd de hoogste onderscheiding van Schotland en de Schotse tegenhanger van
de Engelse Orde van de Kousenband.
De aloude Schotse beroepsregimenten waren voor 1914 verdeeld
over het Britse beroepsleger. Uit de Schotse territoriale soldaten en de
vrijwilligers waren in 1914 vier nieuwe Schotse divisies gevormd die in de
oorlog in Frankrijk vochtten. Daarvan hadden de Schotse 9de en 52ste
divisie een distel in hun wapen. Dat gold overigens niet voor de 15de
divisie. Die had als embleem een driehoek in een “O”, de vijftiende letter
van het alfabet.
80 SSEW Studiereis 2011
In juni 2009 schreef een bezoeker in het bezoekersboek van de begraafplaats:
“The cream of the Highlands lying in a long forgotten French corner. May their gods be with
them + may we never forget.”
Minder hoogdravend dan de tekst over de Schotse distel op het monument maar daardoor
treffender om de mannen van de Seaforth Highlanders te eren die sneuvelden bij Buzancy.
Graven van de soldaten W. Paterson en W.H. Thorburn van het 8ste bataljon van
de Seaforth Highlanders die beiden op 28 juli 1918 sneuvelden.
SSEW Studiereis 2011 81
4.6. Les Fantômes de Landowski Vanaf het dorp Beugneux leidt een landweggetje, de D229, naar de Butte de Chalmont. Behalve
bordjes voor ”Les Fantômes de Landowski” staat er in Beugneux een groot bord met de tekst
“Monument National de la 2me Victoire de la Marne 1918”, wat aan duidelijkheid niets te wensen
overlaat.
Het monument werd gemaakt door Paul Landowski (1875-1961), een Franse beeldhouwer van
Poolse afkomst. Hij diende tijdens de oorlog in het Franse leger bij de camouflagedienst. In de jaren
erna vervaardigde hij tal van grote oorlogsmonumenten, maar zijn bekendste werk is ongetwijfeld de
30 meter hoge Christusfiguur die de baai van Rio de Janeiro overheerst.
In 1927 werd de Butte de Chalmont gekozen als plaats voor Les Fantômes, waar het monument in
1935 werd onthuld door de toenmalige Franse president Albert Lebrun. Het is een van de meest
bijzondere Franse oorlogsmonumenten, waarbij niet de glorie maar het lijden van de soldaten
centraal staat. “De doden doen herleven” was het streven van Landowski.
Het beeld La France op de Butte de Chalmont.
82 SSEW Studiereis 2011
Het monument staat op een heuvel midden in het land. Onder aan de heuvel staat een vijf meter
hoog beeld van een vrouwenfiguur met een schild dat La France weergeeft. De verworvenheden van
de Franse revolutie – Liberté, Égalité, Fraternité – staan symbolisch op het schild. Links en rechts van
deze figuur liggen twee grote, stenen blokken.
De kunst overheerst hier de geschiedschrijving en kunst behoeft nu eenmaal weinig uitleg. In het
linkerblok is de slagorde gebeiteld: een hele rij Franse legers en hun commandanten met daartussen
de vermelding van enkele Amerikaanse, Britse en Italiaanse divisies.
In het rechterblok wordt in het kort het verloop van de gevechten tussen 15 juli en 6 augustus
1918 weergegeven, waarbij op 25 en 26 juli de Butte de Chalmont werd heroverd door de Fransen.
Alleen personen die op de hoogte zijn van de loop van deze gevechten in de zomer 1918 kunnen hier
goed wijs uit worden. Maar de twee slotregels zijn duidelijk en eigenlijk had men daarmee wel
kunnen volstaan:
“La seconde bataille de la Marne se terminait victorieusement.
L’initiative des opérations passait aux mains des alliés.”
Bovenop de heuvel staan Les Fantômes, de acht meter hoge beelden van zeven soldaten van
verschillende eenheden, die een naakte jongeling omgeven. Vier trappen met elk drie treden
verbeelden de vier oorlogsjaren. De beelden staan aan het einde van een lange trap zoals die
voorkomt in de oude tempels van de Azteken in Mexico. Alsof men een heiligdom moet beklimmen.
De ogen van de soldaten zijn gesloten, ze zijn geestverschijningen geworden. De zeven soldaten
stellen van links naar rechts voor: een jonge rekruut, een geniesoldaat, een mitrailleurschutter en
een handgranaatwerper. Op de tweede rij van links naar rechts: een koloniale soldaat, een gewone
infanterist en een piloot. De naakte figuur representeert de jonge held, een martelaar op weg naar
de hemel. De beelden in roze graniet raken langzaam aangetast, maar stralen nog steeds kracht uit.
SSEW Studiereis 2011 83
4.7. De strijd bij de rivier de Ourcq
De opmars van de Franse legers
Na het mislukken van het Friedensturm offensief van 15 juli 1918 en de terugtrekking van de troepen
over de Marne hoopten de Duitsers bij het riviertje de Qurcq stand te kunnen houden. Terwijl het
Franse 10de Leger onder Soissons zo goed als tegen gehouden werd, trok het Duitse 7de Leger van Von
Böhn zich onder het voeren van achterhoedegevechten langzaam naar het noorden terug. Daarbij
achtervolgd en aangevallen door het Franse 6de Leger van generaal Degoutte op de linkerflank en het
Franse 5de Leger van generaal Berthelot op de rechterflank.
Het stadje Fère-en-Tardenois was de
enige plaats van betekenis in dit deel van
de Marne saillant. Het had een treinstation
dat door de Duitsers werd gebruikt en was
daarom een belangrijk doelwit van de
geallieerde aanval. Langs de oever van de
Qurcq vormden de Duitsers een
provisorische verdedigingslinie. Eind juli
1918 vond hier de volgende fase plaats
van de Tweede Slag aan de Marne, die nu
feitelijk de slag aan de Ourcq werd. Fère-
en-Tardenois werd na dagenlange
gevechten op 31 juli veroverd door de
Franse 62ste divisie. Maar in die strijd ten
noorden van het Forêt de Fère speelde de
Amerikaanse 42ste divisie een hoofdrol.
Een door de Duitsers opgerichte barricade in Fère-en-Tardenois.
84 SSEW Studiereis 2011
De Amerikaanse 42ste divisie
De 42ste divisie werd in augustus 1917 samengesteld uit de beste
National Guards regimenten van 26 Amerikaanse staten. De
bijnaam van de divisie werd de Rainbow Division met de
regenboog als embleem. Een populaire verklaring is dat ene
majoor Douglas MacArthur dat bedacht zou hebben met de
uitspraak “Fine, that will stretch over the whole country like a
rainbow”. MacArthur werd in 1918 stafchef van de divisie en in
de Tweede Wereldoorlog een beroemde maar tevens eigen-
zinnige generaal.
In november-december 1917 werd de 42ste divisie overgebracht naar Frankrijk en net zoals de
andere aanwezige Amerikaanse divisies in Frankrijk onderworpen aan een intensieve
trainingsperiode. Vanaf februari 1918 werd de divisie onder Franse hoede geplaatst aan een stil stuk
front in de Vogezen om daar te blijven tot de zomer van 1918. Toen werd ze overgebracht voor de
strijd aan de Marne en loste op 24 en 25 juli de Amerikaanse 26ste (Yankee) divisie af die als
onderdeel van het Franse 6de Leger was opgerukt tot het Forêt de Fère ten zuiden van de Qurcq. In
hun eerste offensieve actie van de oorlog moest de aanval naar het noorden doorgezet worden.
De opmars van de 42ste divisie
De 42ste divisie trok op naar het noorden
met op hun linkerflank de Franse 62ste
divisie en op hun rechterflank de
Amerikaanse 32ste divisie. Door de
Amerikaanse bereidwilligheid om aan te
vallen, werd dit middelgedeelte van de
Marne saillant het toneel van een felle
strijd. Een strijd die als een magneet de
beschikbare reserves van de Duitsers
aantrok met het gevolg dat er links en
rechts gaten vielen.
In de zes dagen vanaf 26 juli 1918 vocht
de 42ste divisie zich van de zuidkant van de
Ourcq tot aan de dorpen Nesles et
Seringes. Een afstand van zo’n vijf
kilometer. Op 28 juli werd de Ourcq
overgestoken. Het dorp Sergy werd drie
keer veroverd en maar moest vervolgens
kort na iedere verovering weer opgegeven
worden.
Kaart van het strijdtoneel van de 42ste divisie.
De inmiddels tot brigadegeneraal opgeklommen Douglas MacArthur vergeleek, hoe kon het ook
anders, de strijd met de oorlog die het Amerikaanse leger in het wilde westen tegen de indianen had
SSEW Studiereis 2011 85
gevoerd. Duitse mitrailleurposten werden beslopen en aangevallen door het gooien van
handgranaten of met de bajonet op het geweer.
Op 1 augustus 1918 bereikte de divisie de lijn waar nu de departementale D2 weg loopt. Op 2
augustus besloot de Duitse legerleiding tot de terugtocht van ongeveer 10 kilometer naar de
volgende natuurlijke barrière: de rivier de Vesle. Maar het was aan de Amerikaanse 4de en 28ste
divisies om de aanval voort te zetten.
Doughboys van de 42ste divisie in actie in de Marne saillant.
Meurcy Ferme
De Duitsers maakten veelvuldig gebruik van boerderijen voor hun verdedigingslinies voorzien van
mortieren en machinegeweren en een daarvan was de Meurcy Ferme. Een bordje langs de weg D2
met de tekst: “Chemin de la 42ème Division infanterie U.S. RAINBOW 1918” wijst de weg naar de
boerderij. Meurcy Ferme is privéterrein maar de gedenktekens op het terrein zijn te bezichtigen.
Voor de ingang van de boerderij staat een grote gedenksteen voor de tweede luitenant Oliver
Ames Junior van het 165ste infanterieregiment van de 42ste divisie. Hij sneuvelde bij de aanval op de
Meurcy Ferme op 29 juli 1918 en ligt begraven op het Oise-Aisne Cemetery aan de overkant van de
weg. Ames was de adjudant van majoor William Donovan, commandant van het 1ste bataljon van het
165ste regiment. ‘Wild Bill’ Donovan werd in de Tweede Wereldoorlog het hoofd van het Office of
Strategic Services (OSS), de voorloper van de huidige CIA.
Ames was geboren in Boston in 1895 en studeerde in 1917 aan de universiteit van Harvard. Voor
zijn acties op 27-28 juli 1918 werd hem het Distinguished Service Cross toegekend. In de citatie staat:
“Lieutenant Ames’ heroic leadership was an inspiration to his command. He fought gallantly
until on the last day when he was killed while going forward voluntarily through machine-gun
and sniper’s fire to the assistance of his battalion commander.”
86 SSEW Studiereis 2011
Sergeant en dichter Joyce Kilmer (zie paragraaf 4.8) nam tijdelijk Ames’ positie van adjudant over
maar werd al een dag later doodgeschoten. Hij ligt eveneens op het Oise-Aisne Cemetery.
Naast een goed onderhouden
mortier vormt een plaquette op de
muur van een schuur de
belangrijkste herinnering aan de
strijd. De plaquette werd op de
Amerikaanse Memorial Day van
mei 2001 hier opgehangen tijdens
een kleine ceremonie (zie foto
hiernaast). Een veteraan van de
42ste divisie had de geschiedenis
van de eenheid nageplozen en de
42nd Memorial Foundation zover
gekregen om een plaquette te
laten maken.
De tekst op de plaquette geeft beknopt de strijd weer vanaf 26 juli 1918 begonnen bij de Croix
Rouge boerderij tot het dorp Seringes et Nesles. Daarbij vielen 6459 slachtoffers waarvan 1410
doden.
Tekst op de plaquette aan de muur van een schuur in Meurcy Ferme.
SSEW Studiereis 2011 87
4.8. Oise-Aisne American Cemetery
Het Oise-Aisne Cemetery bij het dorp Seringes et Nesles is het tweede in grootte van de Amerikaanse
begraafplaatsen in Europa met gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog. De grootste ligt in de
Argonne. De departementale weg D2 scheidt het kantoor van de begraafplaats. Er zijn 6012
militairen bijgezet in vier vakken A t/m D, daarvan zijn 597 onbekenden.
De begraafplaats werd op 2 augustus 1918 begonnen om de doden van de Amerikaanse 42ste
divisie te begraven die hier in de strijd waren gevallen. Dodelijke slachtoffers van andere divisies zijn
later hier naar toegebracht toen in 1922 werd besloten dat de tijdelijke begraafplaats een
permanente status kreeg. Die werd geconstrueerd onder leiding van de architect Paul Cret van de
Universiteit van Philadelphia. Hij was ook betrokken bij de monumenten in Château-Thierry en
Fismes.
Het monument
Aan de achterkant van de begraafplaats bevindt zich het halfronde monument in roze zandsteen en
voorzien van een colonnade. De tekst rondom luidt:
“These endured all and gave all that honor and justice might prevail and that the World might
enjoy freedom and inherit peace.”
De pilaren zijn versierd met verschillende wapens en attributen van de strijd zoals een veldfles, een
gasmasker, een verrekijker of een propeller van een vliegtuig. In het midden staat een gedenksteen
die overeenkomt met de Britse War Stone.
88 SSEW Studiereis 2011
Aan de rechterkant van de boog is de kapel met de namen van de 241 vermisten op de muren
gerangschikt volgens de divisienummering.
Aan de linkerkant van de boog is het museum met de kaart van de Amerikaanse operaties in dit
gebied. De kaart geeft goed weer hoe de opmars van Château-Thierry vanaf de Marne naar Fismes
aan de rivier de Vesle verliep. Divisies werden ingezet tot hun verliezen zo groot waren tot ze niet
meer effectief waren. Nieuwe divisies werden vervolgens als een haasje-over techniek ingezet om de
aanval te vervolgen. De emblemen van de tien betrokken divisies: 1, 2, 3, 4, 26, 28, 32, 42, 77 en 93
zijn op de pilaren aangebracht. De indianenkop met ster van de 2de divisie is aan de linkerkant van de
boog te zien tezamen met de afbeelding van een veldfles.
SSEW Studiereis 2011 89
Graf van Joyce Kilmer
Op het Oisne-Aisne Cemetery zijn geen militairen begraven aan wie de Medal of Honor werd
toegekend. Wel liggen er militairen met allerlei onderscheidingen.
De bekendste Amerikaan die op de begraafplaats ligt, is sergeant Joyce Kilmer in vak B, rij 9, graf
15. Hij was een journalist van de New York Times en tevens dichter. Hij diende in het 165ste regiment
van de 42ste (Rainbow) divisie. Het 165ste regiment was oorspronkelijk het 69ste regiment dat al vocht
in de Amerikaanse burgeroorlog. De basis van het regiment werd grotendeels gevormd uit katholieke
Ieren afkomstig uit New York. Kilmer was net als hen een gelovig man. Hij was getrouwd en had
kinderen. Kilmer sneuvelde op 31-jarige leeftijd op 30 juli 1918 in de omgeving van het dorp Seringes
tijdens de slag aan de Ourcq. Hij was verbonden aan de inlichtingensectie van zijn regiment en werd
door het hoofd geschoten tijdens een verkenningsmissie met zijn bataljonscommandant, majoor
Donovan. Voor zijn acties werd hem het Franse Croix de Guerre toegekend.
Zijn vooroorlogse gedicht Trees wordt meestal geciteerd dat eindigt met de regels:
“Poems are made by fools like me
But only God can make a tree.”
Kilmer nam direct na de deelname van Amerika aan de oorlog dienst en arriveerde in november 1917
in Frankrijk. Aan het Westelijk Front werd Kilmer ook een oorlogsdichter, hoewel hij nooit die grote
bekendheid heeft gekregen als Alan Seeger met zijn gedicht I have a rendezvous with death. Toen in
maart 1918 de eerste slachtoffers van Kilmers regiment vielen doordat ze bedolven raakten door
Duits granaatvuur schreef hij voor hen het gedicht Rouge Bouquet. Rouge Bouquet was een bos in
een relatief stil stuk front in de Vogezen waar zijn regiment in maart 1918 onder Franse hoede
frontervaring opdeed. Het eerste deel van het gedicht is hieronder weergegeven.
Rouge Bouquet
In a wood they call Rouge Bouquet
There is a new-made grave today,
Built by never a spade nor pick
Yet covered with earth 10 meters thick.
There lie many fighting men,
Dead in their youthful prime,
Never to laugh nor love again
Nor taste the Summertime.
For Death came flying through the air
And stopped his flight at the dugout stair,
Touched his prey and left them there,
Clay to clay.
90 SSEW Studiereis 2011
Andere graven
In vak A, rij 3, graf 7 ligt het graf van de tweede luitenant Oliver Ames II van de 42ste (Rainbow) divisie
waarvoor op Meurcy Ferme een gedenksteen staat. Hij sneuvelde op 29 juli 1918.
In vak D, rij 32, graf 17 ligt het graf van de tweede luitenant Charles T. Gardner afkomstig uit de
staat Kentucky, zoon van een hoogleraar. Hij behoorde tot het 26ste infanterieregiment van de
Amerikaanse 1ste divisie (The Big Red One). Hij sneuvelde op 22 juli 1918, de laatste dag dat de divisie
werd ingezet om het dorp Berzy-le-Sec onder Soissons in te nemen. Er liggen meer slachtoffers uit
die strijd van de 1ste divisie op de begraafplaats .
Maar naast de graven van hen die sneuvelden tijdens de Tweede Slag om de Marne in juli en
augustus 1918 ligt er ook een aantal graven die in een later stadium hier zijn bijgezet.
In vak D, rij 20, graf 17 ligt de uit West-Virginia afkomstige zwarte soldaat Lewis A. Holley van het
542ste Engineer Corps. Hij stierf op 4 oktober 1918 in een ziekenhuis in Brest aan een longontsteking
en werd oorspronkelijk onder een andere naam begraven. In 1921 werd zijn stoffelijk overschot naar
het Oise-Aisne Cemetery overgebracht. In de jaren 1930 werd zijn weduwe toegestaan onder het
Gold Star Mother programma een bezoek te brengen aan de begraafplaats. Dit programma was
opgezet om moeders en in sommige gevallen weduwen op kosten van de Amerikaanse overheid naar
Europa te laten reizen om de graven van hun dierbaren te bezoeken.
In vak D, rij 33, graf 6 ligt het graf van
soldaat William H. van Wie afkomstig
uit de staat Indiana behorend tot de
78ste divisie. Dit was een van de eerste
divisies met dienstplichtigen. Van Wie
overleed op 2 april 1918 en is dus geen
slachtoffers van de strijd aan de Marne.
Zijn naam doet een Nederlandse
afkomstig vermoeden, maar komt al
eeuwen in Amerika voor.
Plot E
Het meest bizarre deel van de begraafplaats is het zogenoemde vak E dat niet open voor bezoek is.
Het is gelegen achter het kantoor van de begraafplaats. Er liggen 94 Amerikaanse militairen in
anonieme graven onder een nummer. Ze werden in de Tweede Wereldoorlog wegens moord of
verkrachting geëxecuteerd en hun stoffelijke resten werden naderhand naar het Oise-Aisne
Cemetery overgebracht.
SSEW Studiereis 2011 91
4.9. De dood van Quentin Roosevelt
Quentin Roosevelt was de jongste zoon van Theodore Roosevelt (TR), president van de Verenigde
Staten van Amerika van 1901-1909. Roosevelt deed in 1912 nog een poging om opnieuw president te
worden maar verloor de verkiezingen van Woodrow Wilson. TR was in tegenstelling tot zijn politieke
vijand Woodrow Wilson een sterk voorstander van deelname van Amerika aan de oorlog aan de zijde
van de Entente. En liet dat ook publiekelijk horen. Hij was zelf in april 1917 met zijn 58 jaar wel wat te
oud om nog in de oorlog te stappen maar hij had vier zonen uit zijn tweede huwelijk: Theodore Jr.
geboren in 1887, Kermit in 1889, Archibald (Archie) in 1894 en de benjamin Quentin in 1897. Alle vier
de zonen gingen als vrijwilliger oorlogvoeren in Frankrijk.
Drie broers Roosevelt, Theodore Jr., Archie en de jonge Quentin, hadden zich al vanaf 1915
voorbereid door het volgen van militaire trainingskampen in de zomer die tot doel hadden
mannelijke vrijwilligers tot 45 jaar op te leiden. Officieel de Military Training Camp Association
genaamd maar meer bekend geworden als de Plattsburg trainingskampen. Theodore Jr. en Archie
voerden op 20 juni 1917 naar Frankrijk. Met de rangen van respectievelijk majoor en luitenant
toegekend in de Plattsburg kampen. Zij kregen met behulp van een bemiddelingsbrief van hun vader
gericht aan generaal John Pershing een aanstelling in de Amerikaanse 1ste divisie.
Quentin Roosevelt als piloot in 1918.
De jonge Quentin had in juni 1917 net zijn
tweede jaar aan de universiteit van
Harvard beëindigd en volgde een
opleiding tot piloot op een vliegbasis in
Long Island. Ook hier hielp vader TR een
handje en een maand later dan zijn twee
oudere broers was hij ook op weg naar
Frankrijk om geplaatst te worden bij de
Amerikaanse luchtmacht in wording.
De vierde zoon Kermit kon niet achter-
blijven en nam eerst dienst bij het Britse
leger in het Midden-Oosten om zich
vervolgens in het voorjaar van 1918 als
officier bij de Amerikaanse artillerie in
Frankrijk te vervoegen.
De broers Roosevelt kwamen niet ongeschonden uit de strijd. Zowel Theodore Jr. als Archie werden
gewond en herstelden nooit volledig van hun verwondingen. Theodore Jr. werd als
bataljonscommandant op 19 juli 1918 geraakt door een kogel in zijn dijbeen tijdens de aanval van de
92 SSEW Studiereis 2011
Amerikaanse 1ste divisie richting Buzancy. Maar de grootste klap voor de familie Roosevelt in 1918
was de dood van de benjamin Quentin.
Na de beëindiging van zijn vliegopleiding werd Quentin als luitenant geplaatst bij het 95ste
Amerikaanse squadron. Hij vloog zijn eerste missie op 5 juli 1918, gevolgd door zijn eerste
overwinning in een luchtgevecht op 10 juli boven het front aan de Marne. Daarvoor werd hem het
Franse Croix de Guerre toegekend. Maar de jeugdige euforie duurde niet lang. Op 14 juli werd hij op
20-jarige leeftijd neergeschoten na een luchtgevecht met een Duitse patrouille. Zijn Nieuport
vliegtuig stortte neer bij het dorpje Chamery. De Duitsers begroeven hem met militaire eer. Toen een
maand later de Amerikaanse 32ste divisie dit gebied veroverde, werd het graf ontdekt. De plaats werd
na de Eerste Wereldoorlog een soort pelgrimsoord.
Roosevelt was natuurlijk geschokt door de dood van zijn jongste zoon. Hij schreef naar Theodore
Jr.: “The last of the lion’s brood has been blooded”. En naar een vriend: “It is very dreadful that he
should have been killed; it would have been worse if he had not gone”.
Roosevelt zou zijn jongste zoon niet lang overleven. Hij stierf in januari 1919.
Tastbare herinneringen aan Quentin Roosevelt
In het dorpje Chamery staat een enigszins verweerde fontein ter nagedachtenis van Quentin, die een
soort cultusfiguur is geworden. Behalve zijn naam staat er onder de beestenkop waar het water
uitstroomt een nog maar slecht leesbare inscriptie: “Only those are fit to live who are not afraid to
die”.
De vermeende resten van Quentins vliegtuig waren samen met enkele andere herinneringen
jarenlang te zien in het Maison d’Amitié Franco-Americain (MAFA) aan het Place des États Unis
midden in Château-Thierry. Het MAFA-gebouw is inmiddels gesloopt en een deel van de resten
SSEW Studiereis 2011 93
(motor en propeller) staan in de hal van het stadhuis van Château-Thierry. Maar experts zeggen dat
de motor niet van een Nieuport vliegtuig is waarmee Quentin neerstortte.
Quentin graf werd na de Tweede Wereldoorlog geruimd en zijn stoffelijke overschot werd
overgebracht naar het Normandy American Cemetery bij het dorp Colleville-sur-Mer. Hij ligt daar
naast zijn oudere broer Theodore Jr., die op 12 juli 1944 ruim een maand na de landing in Normandië
in juni 1944 aan een hartaanval overleed.
De fontein in Chamery.
In de hal van het stadhuis van Château-
Thierry staan momenteel de vermeende
resten van Quentins vliegtuig en een
plaquette, daterend uit 1991.
De tekst op de plaquette (in het Engels
en Frans) luidt:
“In memory of the American and
Allied Forces whose struggle in the
Western Front 1914-1918 so
greatly affected the course of the
20th century”.
94 SSEW Studiereis 2011
De graven van Quentin Roosevelt
Begrafenisdienst door de
Amerikaanse 32ste divisie
in 1918 bij Chamery op
de plaats waar Quentin
neerstortte. Het houten
kruis bevindt zich nu in
het United States Air
Force Museum in Ohio.
In het interbellum werd
rond het graf bij Chamery
een hek geplaatst. In
opdracht van Quentins
moeder werd een
grafsteen gemaakt. De
grafsteen is later naar
het huis van de familie
Roosevelt in de staat
New York verhuisd. Het
graf werd door vele
Amerikanen bezocht ook
door generaal Pershing.
Het huidige graf van
Quentin op het
Normandy American
Cemetery bij het dorp
Colleville-sur-Mer waar
hij ligt naast zijn oudste
broer, brigadegeneraal
Theodore Roosevelt Jr.
SSEW Studiereis 2011 95
5. Informatie bij de vierde dag
Citaat van de dag
“Grazie Italiani, Questo e molto tranquille.”
(Een Italiaanse bezoeker in het journaal van de begraafplaats bij Bligny).
Programma
In de ochtend van de vierde dag van de studiereis op zondag 25 september wordt een bezoek
gebracht aan Fismes aan de rivier de Vesle waar de geallieerde aanval in augustus 1918 stokte.
Tevens wordt aandacht besteed aan de bijdrage van het Italiaanse korps in de strijd aan de oostkant
van de saillant bij Reims door een bezoek aan hun erepark en begraafplaats bij Bligny.
96 SSEW Studiereis 2011
5.1. De strijd bij Fismes en Fismettes in augustus 1918
De Amerikaanse 28ste divisie
Toen Amerika in april 1917 de oorlog verklaarde vormden vier
infanterieregimenten van de Pennsylvania National Guard de
Amerikaanse 7de divisie, maar die werd later omgedoopt tot de
28ste divisie. Hun bijnaam is de Keystone Division omdat
Pennsylvania de Keystone State werd genoemd. Na hun
prestaties in de Eerste Wereldoorlog kwam daar later nog de
bijnaam Iron Division bij.
De divisie kwam in mei 1918 in Frankrijk aan en werd eind
juli 1918 voor het eerst ingezet bij de strijd om de rivier de
Ourcq. Toen de Duitsers terugtrokken op de noordelijke
gelegen rivier de Vesle maakte de 28ste divisie deel uit van het
Franse 6de Leger van generaal Degoutte. Schouderinsigne.
De strijd bij de rivier de Vesle
In de opmars van het Franse 6de Leger naar het noorden bereikte de Amerikaanse 28ste divisie op 4
augustus 1918 het stadje Fismes aan de rivier de Vesle. De Vesle is een zijrivier van de rivier Aisne die
daarin ten oosten van Soissons uitmondt. Het kostte bijna twee dagen van straatgevechten met het
bajonet op het geweer voordat de Duitsers uit Fismes konden worden verdreven. In de nacht van 5
op 6 augustus trokken ze zich terug over de rivier naar het dorp Fismettes.
Kaart van Fismes en Fismettes in 1918.
Het cijfer ‘111’ slaat op het 111de regiment van de 28ste divisie.
SSEW Studiereis 2011 97
Op 6 augustus staken de eerste Amerikanen de rivier over naar Fismettes maar kwamen daar vast te
zitten in Duits vuur. En de elitetroepen van de Duitse 6de Gardedivisie lieten zich niet zomaar
verjagen. De Duitse artillerie bestookte vanaf de heuvels Fismettes. Een dagenlange zware strijd om
de rivierovergang en het dorp volgde tot op 10 augustus heel Fismettes in Amerikaanse handen
kwam. Maar de Amerikanen zaten daar vastgepind.
Pogingen werd ondernomen om de heuvels boven Fismettes aan te vallen maar zonder enig
succes. De Duitsers gaven de verdedigingslinie aan de Vesle niet prijs en voerden op 12 en 28
augustus zelfs tegenaanvallen uit. Na een zwaar artilleriebombardement op 27 augustus heroverden
Duitse stormtroepen op 28 augustus Fismettes. Pas op 3 september trokken de Duitsers zich verder
noordelijker terug naar de rivier de Aisne. En op 5 september had het Franse 6de Leger eindelijk die
posities aan de Aisne bereikt waar het Duitse leger op 27 mei de aanval was begonnen.
Frans-Amerikaanse bevelvoering
Tijdens de strijd om Fismettes openbaarde zich een conflict in de Frans-Amerikaanse bevelvoering.
De Amerikaanse commandant generaal Bullard wilde zijn mannen uit Fismettes terugtrekken, maar
de Franse generaal Degoutte beval hem de eenheid in Fismettes te laten en verder te gaan met de
verovering van het dorp en de heuvels daarboven: “attack, advance, attack” was het devies. Omdat
de 28ste divisie formeel onder het Franse 6de Leger van generaal Degoutte viel, gehoorzaamde
Bullard. Tijdens een Duitse tegenaanval werden de Amerikanen in Fismettes gedood of gevangen
genomen. Bulllard rapporteerde dit incident aan generaal Pershing.
Toen de Tweede Slag aan de Marne begin augustus 1918 min of meer afgelopen was en zijn
Amerikaanse troepen zich danig geweerd hadden in de strijd, ging Pershing over tot de vorming van
een onafhankelijk en door Amerikanen gecommandeerd leger. Deze ambitie had hij al sinds zijn
aankomst in 1917 in Frankrijk maar op 10 augustus 1918 werd de officiële order tot de vorming van
het Amerikaanse 1ste Leger gegeven. Vanaf die dag werden Amerikaanse militairen op gevaarlijke
missies gestuurd onder Amerikaans bevel.
De Memorial Bridge over de Vesle
Bij de gevechten in augustus 1918 werd de dorpen Fismes en Fismettes grondig vernield. Vlak na de
oorlog werd een noodbrug over de Vesle aangelegd.
Ter herdenking van de strijd van de 28ste divisie aan de Vesle werd door de staat Pennsylvania een
Memorial Bridge gebouwd die in 1927 gereed kwam. De brug en het monument werden ontworpen
door de architecten Thomas Atherton en Paul Cret. In de langzaam vervagende inscripties op de
pilaren onder een adelaar is dat nog te lezen. De inscriptie op een van de pilaren luidt:
“This bridge has been erected by the State of Pennsylvania as a tribute to the heroic service and
notable achievement of the 28th Division American Expeditionary Forces 1927”.
Er zijn koppen van Amerikaanse Doughboys aangebracht. De vrouwenfiguren boven de pilaren
representeren de vrede. En op een zonnige dag ziet het er hier ook vredig uit, maar in augustus 1918
moet het een hel op aarde zijn geweest.
98 SSEW Studiereis 2011
De verwoeste huizen en de noodbrug over de Vesle in de jaren vlak na de oorlog.
De Memorial Bridge over de Vesle richting Fismes.
SSEW Studiereis 2011 99
5.2. Italiaanse herdenkingsplaats bij Bligny
De strijd van het Italiaanse korps
Aan de oostkant van de Marne saillant, ten westen van de stad Reims, stond het Franse 5de Leger van
generaal Berthelot, die op 10 juni 1918 het commando had gekregen. Het was de meest geallieerde
strijdmacht doordat een Italiaans en een Brits korps was toegevoegd aan het Franse leger.
Het Italiaanse 2de Korps van generaal Alberico Albricci was in april 1918 in Frankrijk aangekomen.
In het kader van de door de politici afgesproken geallieerde samenwerking waren Britse en Franse
divisies naar Italië gestuurd en omgekeerd een Italiaans korps bestaande uit twee divisies naar het
Westelijk Front. De Italianen waren eerst in de buurt van Verdun gestationeerd maar in juli 1918
moesten ze de frontlijn ten westen van Reims verdedigen en werden gepositioneerd op de heuvels
rond Bligny.
De Italianen kregen het zwaar te verduren tijdens het Duitse offensief Marneschutz rond Reims
dat op 15 juli 1918 begon. Gelegerd in de eerste lijn moesten ze het inleidende Duitse artillerie-
bombardement doorstaan waarbij ook met gasgranaten werd geschoten. Terugtrekken was het
resultaat, iets dat het korps ook had moeten tijdens de slag om Caporetto in oktober 1917. Maar ze
kwamen opnieuw in actie toen op 18 juli 1918 het geallieerde tegenoffensief begon. Op 20 juli werd
het Italiaanse Korps echter uit de strijd genomen wegens de opgelopen grote verliezen. Hun positie
werd ingenomen door een Brits korps gevormd door de 51ste (Highland) divisie en de 62ste (West
Riding) divisie.
Na enigszins hersteld te zijn van de zware klappen werden de Italianen in september 1918
opnieuw ingezet aan de rivier de Aisne. De totale verliezen van het Italiaanse 2de Korps in de oorlog
liepen op tot meer dan 4300 doden en 10 duizend gewonden. De meesten daarvan liggen begraven
in de militaire begraafplaats bij Bligny op de top van een heuvel die ze in juli 1918 verdedigden.
Italiaanse mitrailleurschutter.
Kaart van de westkant van Reims met Bligny.
100 SSEW Studiereis 2011
De Italiaanse herdenkingsplaats
De Italiaanse herdenkingsplaats ligt langs de regionale weg R980 op de top van een heuvel bij het
dorp Bligny waar in juli 1918 door het 2de Italiaanse Korps om werd gevochten. Aan de ene kant van
de weg een parkje bestaande uit kegelvormige cipressen die een geplaveid laantje omzomen dat
leidt naar een gebroken zuil. Vol symboliek met een verwijzing naar de roemrijke Romeinse tijd.
De plaquette op het afgebroken zuiltje geeft aan dat er in de Eerste Wereldoorlog 5000 soldaten
voor Frankrijk zijn gesneuveld. De meesten daarvan behoorden tot het 2de Italiaanse Korps dat met
41 duizend man van april tot november 1918 onder Frans commando aan het Westelijk Front
meestreed.
Het laantje tussen de kegelvormige bomen naar de gebroken zuil.
Op de tegenoverliggende militaire begraafplaats werden 3440 Italianen begraven. Daarvan liggen er
3040 onder witte grafkruisen en 400 in een massagraf.
Midden op de begraafplaats staat een witte tempel waarop nogmaals herhaald wordt dat 5000
Italianen in de oorlog zijn gesneuveld. Die liggen dus niet allemaal in Bligny begraven. Bij Soupir aan
de Aisne is nog een tweede Italiaanse begraafplaats met gevallenen van de strijd in september 1918.
Links en rechts van de tempel liggen bronzen boeken met informatie in het Frans en Italiaans over
de strijd van de Italianen met daaronder plaquettes. De tekst op de linkerpagina luidt:
SSEW Studiereis 2011 101
“D’avril à novembre 1918 le 2e corps d’armée italien, constitué par la 3e et la 8e divisions
réparties respectivement dans les brigades d’infanterie «Napoli» et «Salerno» et dans les
brigades d’infanterie « Brescia» et «Alpi», a combattu dans le secteur de Reims entre Vrigny et
Jaulgonne, dans le secteur des Argonnes et dans celui de l’Aisne à l’est de Soissons.”
In lange rijen liggen de Soldati met de officieren apart. Die liggen in de rijen bij de tempel netjes in
volgorde van hun rang: Maggiore, Capitano, Tenente. Verschil moet er zijn.
De tempel midden in de Italiaanse begraafplaats.