justifier la prison par la mobilité et l'ouverture
Post on 22-Jun-2015
112 Views
Preview:
DESCRIPTION
TRANSCRIPT
Justifier la prison par la mobilité et l’ouverture
Christophe Mincke (INCC) ULB -‐ Des nouvelles prisons, et après? -‐ 15 mars 2014
le projet carcéral
justifier la prison
▪ un défi à la démocratie ▪ la perte cyclique des illusions ▪ la réinvention cyclique du projet carcéral ▪ une loi pénitentiaire
(Loi de principes du 12 janvier 2005 concernant l'administration pénitentiaire ainsi que le statut juridique des détenus) ▪ un discours contemporain sur la prison
le problème carcéral (traditionnel)
▪ la prison comme exception au droit commun ▪ liberté ▪ droits civils et politiques ▪ vie privée ▪ choix en matière de santé ▪ etc.
▪ une définition en perte de vitesse?
le problème carcéral (nouveau)
▪ l’incarcération comme ruine de l’autonomie ▪ dépendance ▪ rupture des liens sociaux ▪ privation de l’exercice des rôles sociaux ▪ déresponsabilisation
▪ l’autonomie comme pivot de la dignité
6
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
B. EXPOSÉ DU PROFESSEUR LIEVEN DUPONT,
PRÉSIDENT DE LA COMMISSION CHARGÉE DE
L’ÉLABORATION DE LA « LOI DE PRINCIPES
CONCERNANT L’ADMINISTRATION PÉNITENTI-
AIRE ET LE STATUT JURIDIQUE DES DÉTENUS »
La remise de l’avant-projet de loi de principes con-
cernant l’administration pénitentiaire et le statut juridi-
que des détenus à M. Marc Verwilghen, ministre de la
Justice, qui l’a à son tour remis à la commission de la
Justice, marque le début de la discussion parlementaire
qui doit finalement déboucher sur l’établissement d’une
base légale solide réglant le statut juridique des déte-
nus condamnés et des inculpés, prévenus et accusés
détenus.
Le législateur est invité à assumer une responsabi-
lité inéluctable sur le plan juridique et sur le plan de la
politique judiciaire dans une matière complexe qui a été
trop longtemps le souci exclusif du pouvoir exécutif et
de l’administration pénitentiaire.
En dépit de l’ampleur et de la complexité de sa mis-
sion, la commission est parvenue à finaliser ses tra-
vaux dans un laps de temps relativement court (28 mois
pour l’avant-projet et 2 mois pour le projet de note con-
cernant le statut des détenus au moment où ils quittent
l’établissement pénitentiaire ou lorsqu’ils sont libérés de
manière anticipée).
La personne privée de toute liberté de mouvement
devient de facto tributaire des autres à pratiquement tous
les égards et, en tout cas, sur le plan des habitudes de
vie les plus élémentaires telles que le logement, l’ha-
billement, l’alimentation, les facilités sanitaires, la santé
mentale et physique, l’emploi, les contacts avec des tiers,
...Il s’agit de prendre position sur tous ces aspects dans
la perspective d’une prise de décision politique.
Il n’est dès lors pas étonnant que l’avant-projet ne
compte pas moins de 172 articles, ce qui représente
plus de 360 pages avec l’exposé des motifs et le com-
mentaire des articles. À cela s’ajoute encore le projet
de note, qui compte 75 pages.
C’est non seulement le devoir du législateur, mais
c’est aussi à lui seul qu’il appartient de préciser les droits
qui seront maintenus pendant la détention et ceux qui
seront restreints. Le législateur doit également détermi-
ner les obligations auxquelles les instances chargées
de l’application de la peine privative de liberté seront
tenues en ce qui concerne les nécessités et les besoins
auxquels le détenu ne peut répondre par lui-même en
raison des restrictions qui lui sont imposées.
B. UITEENZETTING DOOR PROF. DR. LIEVEN
DUPONT, VOORZITTER VAN DE COMMISSIE
BASISWET GEVANGENISWEZEN
EN RECHTSPOSITIE VAN GEDETINEERDEN
Met de overhandiging van het voorontwerp Basiswet
gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden
aan de heer Marc Verwilghen, minister van justitie, die
het vervolgens heeft overgedragen aan de commissie
voor de Justitie, is de aanzet gegeven voor de parle-
mentaire discussie die uiteindelijk moet leiden tot het
bepalen van een degelijke wettelijke basis voor de
rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en ge-
detineerde verdachten, beklaagden en beschuldigden.
De wetgever wordt uitgenodigd een juridisch en
rechtspolitieke onafwendbare verantwoordelijkheid op
zich te nemen voor een complexe problematiek die al te
lang de exclusieve zorg is geweest van de uitvoerende
macht en van de penitentiaire administratie.
Ondanks de omvang en de complexiteit van haar
opdracht heeft de commissie op een relatief korte tijd
haar werkzaamheden kunnen realiseren (28 maanden
voor het voorontwerp en 2 maanden voor de concept-
nota over de positie van de gedetineerden bij het verla-
ten van de strafinrichting of bij vervroegde invrijheid-
stelling).
Hij aan wie het recht om vrij te komen en te gaan, is
ontzegd, wordt in vrijwel alle opzichten feitelijk afhanke-
lijk van anderen, niet in het minst op het vlak van de
meest elementaire leefgewoonten zoals huisvesting,
kleding, voeding, sanitaire voorzieningen, geestelijke en
medische gezondheid, tewerkstelling, contact met an-
deren … . Met betrekking tot al deze aspecten dient er
een standpunt te worden ingenomen ter voorbereiding
van een politiek besluitvormingproces.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het vooront-
werp niet minder dan 172 artikelen bevat die samen
met de memorie van toelichting en van de artikels-
wijze commentaren meer dan 360 pagina’s bedragen.
Daarbij komt nog de 75 pagina-tellende conceptnota.
Het is niet alleen de plicht van de wetgever, het komt
alleen hem toe uitsluitsel te geven over de vraag welke
rechten tijdens de detentie behouden worden en welke
rechten beperkt zullen worden. De wetgever dient even-
eens te bepalen welke zorgplichten met betrekking tot
de rechten, de noden en behoeften waaraan de gedeti-
neerde ingevolge de hem opgelegde beperkingen niet
zelf kan voldoen, aan de instantie die belast is met de
tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf moeten worden
opgelegd.
LD -‐ 1076-‐1, 6
66
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
souscrit aux objectifs formulés par le Conseil de l’Eu-rope et en particulier à la réduction des effets préjudicia-bles de la peine d’emprisonnement (point I.)
Les effets préjudiciables de la détention sont princi-palement imputables au fait que la peine privative deliberté est exécutée dans une prison, prototype de ceque E. GOFFMAN a décrit comme une institution «to-tale»63 , c’est-à-dire une institution qui gère l’intégralitédes aspects de la vie des gens, même si les fonctionnai-res y contribuent de façon inconsciente, et qui revêt unaspect «totalitaire» tendant à ramener l’individu à l’étatd’un objet ou d’un numéro (ce que GOFFMAN appelleun «processus de mortification). La prison réduit l’indi-vidu à un seul aspect, c’est-à-dire à celui de délinquantdétenu.
A l’intérieur de la prison, il ‘n’est’ qu’un détenu, mais ill’est totalement. Le fait de prendre conscience de cettesituation est l’un des éléments les plus démoralisants etles plus dégradants de la vie en prison. Le détenu estbrutalement coupé de tous ses espaces de vie socialequi auparavant lui donnaient un sentiment de dignité,quelles qu’aient pu être les déficiences éventuelles dansses relations antérieures. On le prive de son rôle d’époux,de père, de gagne-pain, de collègue de travail, de voi-sin, de camarade, ou il est fondamentalement porté at-teinte à ce rôle64 .Dans l’état actuel des choses, le détenu se voit privéde la possibilité d’assumer lui-même les responsabilitésrelatives à sa propre vie et à celle d’autrui (notammentdes membres de sa famille éventuelle). A ce propos,l’un des principaux obstacles est que le détenu ne peutplus s’occuper de rien, ce qui entraîne souvent chez luiun sentiment de frustration. La réglementation et la priseen charge par l’institution pénitentiaire mène le détenudans une situation de profonde dépendance à l’égardd’autrui.
Comme il ressort des Rapports du Comité européenpour la prévention de la torture et des peines ou traite-ments inhumains ou dégradants, cette dépendance ac-croît le risque d’une victimisation du détenu à l’intérieurdes murs de la prison.
En outre, celui-ci risque de perdre entièrement sonsentiment de dignité déjà durement mis à l’épreuve parle rejet moral de la société entraîné par son emprison-nement, de même que s’émoussent toute sa résistance
trouwens de doelstellingen onderschreven die door deRaad van Europa zijn afgekondigd, meer bepaald hetreduceren van de nadelige effecten van de gevangenis-straf (sub punt I.)
De schadelijke effecten van de detentie zijn niet in hetminst toe te schrijven aan het feit dat de vrijheidsstrafwordt uitgevoerd in een gevangenis, een prototype vanwat E. GOFFMAN als een «totale» institutie heeft om-schreven63 : een instituut dat niet alleen het totale levenvan de mens in al zijn facetten beheerst, maar dat te-vens, ook al geschiedt dit niet door bewust toedoen vande functionarissen, «totalitaire» trekken heeft die ertoeneigen het individu tot een object of een nummer temaken (door GOFFMAN «mortificatieproces» genoemd).De gevangenis reduceert het individu tot één aspect,met name de omstandigheid een gedetineerde delin-quent te zijn.
«Hij is binnen de gevangenis ‘slechts’ gevangene,maar hij is het op een totale manier. Het besef slechtsdit te zijn, is één van de meest fnuikende en vernede-rende aspecten van het gevangenisbestaan. De gevan-gene is losgescheurd uit alle sociale levensruimten diehem tevoren een gevoel van eigenwaarde gaven, hoedeficiënt de voorheen bestaande verhoudingen mis-schien ook waren. De rol van echtgenoot, vader, kost-winner, werkcollega, gebuur, kameraad is hem afgeno-men of is fundamenteel aangetast» .64Aan de gedetineerde worden in de huidige stand vanzaken de mogelijkheden ontnomen om de persoonlijkeverantwoordelijkheid voor zijn leven en voor dat van an-deren in handen te nemen (o.a. eventuele gezinsleden).Een van de belangrijkste hinderpalen daartoe is dat degedetineerde, niet zelden tot zijn eigen frustratie, vanalles worden «ontzorgd». De reglementering en de over-name van de verzorging door het instituut gevangenisbrengt de gedetineerde in een situatie van verregaandeafhankelijkheid van anderen.
Zoals uit de Verslagen van het Europees Comité voorde Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernede-rende Behandeling of Bestraffing blijkt, verhoogt dezeafhankelijkheid het risico op slachtofferschap voor degedetineerde binnen de muren.
Bovendien dreigt zijn gevoel van eigenwaarde, datreeds zwaar onder druk kwam te staan van de als mo-reel maatschappelijke verwerping ervaren insluiting inde gevangenis, volkomen teloor te gaan en ook de so-
63 GOFFMAN, E., Asylums. Essays on the social situation of men-tal patients and other inmates, Garden City, 1961.
64 NEYS, A., «Gevangenisstraf als doorleefde realiteit», dansNEYS, A., e.a., Tralies in de weg, op. cit. (177-202), p. 181.Dans cet ar ticle, la détention est décrite, de façonparticulièrement pénétrante, comme une situation humainementmarginale.
63 GOFFMAN, E., Asylums. Essays on the social situation of mentalpatients and other inmates, Garden City, 1961.
64 NEYS, A., «Gevangenisstraf als doorleefde realiteit», in NEYS,A., e.a., Tralies in de weg, op. cit. (177-202), p. 181. In dezebijdrage wordt de detentie op een bijzonder indringende wijzebeschreven als een menselijke grenssituatie.
EM -‐ 1076/1, 66
51
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
damnés, afin de satisfaire aux exigences élémentaires
et urgentes d’un État de droit démocratique.
§ 2. Objet et dosage de la réglementation dans une
loi de principes
L’exécution de la peine privative de liberté, du mandat
d’arrêt, de l’ordonnance ou de l’arrêt ordonnant le main-
tien en détention préventive, ou encore de l’ordonnance
de prise de corps, même dans l’hypothèse où la loi li-
mite en principe la portée de la peine ou de la mesure à
la privation de la liberté physique, touche à la liberté in-
dividuelle d’une manière tellement absolue que compte
tenu de la dépendance qui en résulte pour la personne
privée de sa liberté, il n’existe pratiquement aucune autre
matière où la nécessité d’une réglementation globale soit
aussi grande. Celui à qui la liberté de circuler est refu-
sée devient en effet dépendant des autres à quasiment
tous les égards et surtout sur le plan de ses besoins
vitaux les plus élémentaires (le logement, les vêtements,
la nourriture, les sanitaires, les soins en matière de santé
physique ou mentale, le travail, les relations avec autrui,
etc.)
Il va de soi que tous les aspects concernés par l’exé-
cution des peines et des mesures privatives de liberté
ne devront pas être réglés de manière exhaustive par
une loi formelle (par exemple, voir en particulier au cha-
pitre III les points relatifs à l’organisation de l’administra-
tion pénitentiaire).
La dynamique du droit, en tant que corrélat néces-
saire de la vie sociale, requiert un système de régle-
mentation souple, de telle sorte que le législateur formel
ne doive pas tirer à soi ce qui, dans notre système cons-
titutionnel défini à l’article 33 de la Constitution coordon-
née, peut être confié à d’autres organes dotés d’un pou-
voir réglementaire pour des raisons d’efficacité et
d’opportunité politique. L’article 108 de la Constitution,
qui dispose que le Roi fait les règlements et arrêtés né-
cessaires pour l’exécution des lois (…) y invite. Le pré-
sent avant-projet de loi de principes exploite amplement
les dispositions précitées.
Déjà E. BELYM attirait l’attention sur le danger d’un
excès de réglementation dans la législation formelle, et
plus précisément sur la nécessité d’accorder au pouvoir
exécutif et à l’administration pénitentiaire la marge de
manœuvre nécessaire afin de pouvoir adapter dans toute
la mesure du possible l’exécution des peines en fonc-
tion de l’évolution de la criminalité et des nouvelles vues
scientifiques relatives au traitement pénitentiaire. Il a été
l’un des premiers à promouvoir l’idée d’une loi de princi-
den, teneinde te voldoen aan de elementaire en drin-
gend na te komen vereisten van de democratische
rechtsstaat.
§ 2. Voorwerp en dosering van de regelgeving in een
Basiswet
De tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, van het
bevel tot aanhouding, van de beschikking of het arrest
van handhaving van de voorlopige hechtenis, of van de
beschikking tot gevangenneming, zelfs al zou men rech-
tens de draagwijdte van deze straf of maatregel princi-
pieel beperken tot het ontnemen van de fysieke vrijheid,
is een zo totalitaire ingreep in de individuele vrijheid dat
er - gelet op de daarmee samenhangende afhankelijk-
heid van de van zijn vrijheid benomen persoon - vrijwel
geen materie bestaat waarin de behoefte aan een alom-
vattende regelgeving zo groot is als in deze. Hij aan wie
het recht om vrij te komen en te gaan is ontzegd, wordt
in vrijwel alle opzichten afhankelijk van anderen, niet in
het minst op het vlak van zijn meest elementaire levens-
behoeften, zoals: huisvesting, kleding, voeding, sanitaire
voorzieningen, geestelijke en medische verzorging,
tewerkstelling, contacten met anderen, enz..
Het spreekt vanzelf dat niet alles wat de tenuitvoer-
legging van vrijheidsbenemende straffen of maatrege-
len betreft uitputtend in een formele wet dient geregeld
te worden. (zie bijvoorbeeld inzonderheid wat de organi-
satie van het gevangeniswezen betreft, Hoofdstuk III).
De dynamiek van het recht als een noodzakelijk cor-
relaat van de dynamiek binnen een samenleving, vraagt
een soepel systeem van regelgeving, derwijze dat de
formele wetgever niet tot zich moet trekken wat binnen
ons constitutioneel stelsel, zoals gehuldigd door artikel
33 Gec.G.W., op grond van efficiëntie en
beleidsopportuniteit aan andere regelgevende organen
kan worden overgelaten. Artikel 108 Gec.G.W., dat be-
paalt dat de Koning de verordeningen maakt en de be-
sluiten neemt die voor de uitvoering van de wetten nodig
zijn… nodigt daar zelfs toe uit. In voorliggend vooront-
werp van Basiswet werd daar ruimschoots gebruik van
gemaakt.
Reeds E. BELYM wees immers op het gevaar van
een overregulering op formeel wettelijk vlak, en meer
bepaald op de noodzaak om aan de uitvoerende macht
en de penitentiaire administratie de nodige handelings-
vrijheid te laten om de tenuitvoerlegging van de straffen
zoveel mogelijk te kunnen aanpassen aan de evolutie
van de criminaliteit en aan de nieuwe wetenschappe-
lijke inzichten omtrent penitentiaire bejegening. Hij was
een van de eersten om in België de idee van een Basis-
EM -‐ 1076-‐1, 51
réduire le préjudice
▪ réduire le préjudice causé par l’incarcération ▪ normalisation
(travail, cantine, soins, accompagnement religieux, alimentation, etc.) ▪ respect et responsabilisation ▪ limitation à la privation de liberté
(généralisation de la logique de l’ultime recours)
7
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
Les lignes de force du projet de loi de principes peu-
vent se résumer comme suit :
L’ avant-projet repose sur une approche basée sur
le statut juridique du détenu en sa qualité de citoyen de
droit. Cette approche basée sur le statut du détenu
relève à son tour d’un concept pénitentiaire qui en défi-
nit par ailleurs le contenu et selon lequel il est impéra-
tif de combattre le préjudice dû à la détention par l’ap-
plication du principe de normalisation.
Pour les condamnés, cela passe par la poursuite
d’objectifs individualisés, constructifs et axés sur le
futur ainsi que par une application de la peine privative
de liberté privilégiant la réparation et la réintégration,
de manière à offrir aux condamnés une chance de ré-
habilitation.
Dans le cas des inculpés, des prévenus et des ac-
cusés, cela passe par le respect effectif du principe de
la présomption d’innocence.
Les autres lignes de force qui caractérisent le projet
de loi de principes sont les suivants :
- le renforcement du contrôle externe et indépen-
dant de la détention, combiné avec l’octroi d’un droit de
plainte aux détenus ;
- il faut permettre aux communautés et aux régions
de prendre et d’exercer les responsabilités que les lois
de réformes institutionnelles leur ont confiées en ma-
tière d’aide aux détenus, d’aide à leurs proches et d’aide
aux victimes ;
- enfin, il importe de procéder à un transfert de
compétences du pouvoir exécutif au pouvoir judiciaire
en ce qui concerne le pouvoir de décision concernant
la liberté individuelle des condamnés dans le cadre des
concepts de base contenus dans la loi de principes du
plan de détention.
Ces lignes de force constituent le ciment du projet de
loi de principes.
Les principes suivants ont été développés dans des
textes de loi concrets :
- le principe de la limitation du préjudice
Ce principe part du constat qu’il est illusoire de croire
qu’une peine privative de liberté peut avoir des effets
positifs si l’on ne met pas d’abord tout en œuvre pour
limiter le préjudice supplémentaire causé par la déten-
De krachtlijnen van het ontwerp van basiswet kun-
nen als volgt worden samengevat:
Het voorontwerp wordt gedragen door een
rechtspositionele benadering van de gedetineerde in
zijn hoedanigheid van rechtsburger. Deze
rechtspositionele benadering maakt zelf deel uit van -
en wordt inhoudelijk nader uitgewerkt vanuit - een
penitentiair concept volgens hetwelk het bestrijden van
detentieschade, door toepassing van het
normaliseringsbeginsel, als een conditione sine qua non
wordt beschouwd.
Voor de veroordeelden gebeurt dit door het nastre-
ven van te individualiseren, constructieve en toekomst-
gerichte doelstellingen alsook op een herstelgerichte
en op reïntegratie georiënteerde tenuitvoerlegging van
de vrijheidsstraf, die aan de veroordeelde kansen op
rehabilitatie biedt.
Voor wat de verdachten, beklaagden en beschuldig-
den betreft, wordt dit gerealiseerd door de daadwerke-
lijke naleving van het beginsel van het vermoeden van
onschuld.
Andere krachtlijnen die kenmerkend zijn voor het
ontwerp van basiswet zijn:
Het versterken van het extern en onafhankelijk toe-
zicht op de detentie, gekoppeld aan de invoering van
een beklagrecht voor gedetineerden.
Er moet ruimte gecreërd worden voor het opnemen
en uitoefenen van de institutioneel bepaalde verantwoor-
delijkheden van de Gemeenschappen en Gewesten in
het kader van de dienstverlening aan gedetineerden,
de zorg voor hun nabestaanden en de slachtofferzorg.
Ten slotte is ook belangrijk dat er een bevoegdheids-
overdracht van de uitvoerende macht aan de rechter-
lijke macht plaatsvindt met betrekking tot de beslissings-
bevoegdheden over de individuele vrijheid van
veroordeelden in het kader van de basisconcepten ver-
vat in de basiswet van het detentieplan.
Deze krachtlijnen vormen het cement van het ont-
werp van basiswet.
Volgende beginselen werden verder uitgewerkt in
concrete wetteksten:
- het schadebeperkingsbeginsel
Dit beginsel gaat er van uit dat het een illusie is om
te verwachten dat een vrijheidsstraf positieve gevol-
gen kan hebben als men eerst niet alles doet om de
schade, het bijkomende puin van de detentie, op af-
LD, 1076/1, 7
8
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
tion elle-même, préjudice qui réduit à néant tout espoirde voir se développer un état d’esprit positif, une vo-lonté ou une capacité de réinsertion.
- le principe de normalisationIl s’agit en fait d’une espèce de principe instrumen-
tal visant à mettre en œuvre le principe de limitationdu préjudice.
La limitation du préjudice subi en raison de la déten-tion implique que l’on essaie au moins de créer au seinde l’établissement pénitentiaire des situations qui, endehors du fait que l’on est privé de sa liberté, corres-pondent autant que possible aux situations du mondeextérieur. Le principe de normalisation peut être lourdde conséquences.
- Le principe de respect et de responsabilisationOn subit un préjudice en raison de la détention etl’on ne vit plus normalement si l’on n’est pas pris ausérieux.
Le principe de responsabilisation couvre laresponsabilisation vis-à-vis de sa propre vie, vis-à-visde la vie des proches, vis-à-vis du préjudice causé auxvictimes et vis-à-vis de la souffrance infligée à la familledes victimes. Si l’on veut responsabiliser des person-nes, il faut les respecter et les associer aux décisionsqui les concernent.
- Le principe de participationCe principe couvre, dans une société libre, la par-
ticipation directe ou indirecte des citoyens au travailparlementaire. Le parlement même doit donc être lapremière instance qui attache de l’importance au prin-cipe de participation.
Le professeur Dupont remercie également, à cetteoccasion, l’ensemble des membres de la commissionDupont pour leur important engagement personnel etpour l’intégrité dont ils ont fait preuve dans l’accomplis-sement de la mission qui leur a été confiée.Un article du professeur Tulkens, un professeur néer-landais en pénologie et en droit pénitentiaire, qui a éga-lement été pendant de longues années directeur géné-ral de l’administration pénitentiaire néerlandaise, portele titre « België ontwaakt uit een lange penitentiaireslaap ».
Le professeur Dupont espère que le rapport final surla loi de principes concernant l’administration pénitenti-aire et le statut juridique des détenus et les suites qui yseront données permettront à la Belgique de dépasserle stade du réveil.
stand te houden. Dit puin verplettert alle hoop op posi-tieve gerichtheid, bereidheid of capaciteit totreïntegratie.
- het normaliseringsbeginselDit is eigenlijk een vorm van een instrumenteel be-
ginsel ter operationalisering van het schadebeperking-beginsel.
Het beperken van detentieschade impliceert dat menminstens probeert om binnen de strafinrichting situa-ties tot stand te brengen die, behoudens het feit datmen van zijn vrijheid is beroofd, zoveel mogelijk be-antwoorden aan de situaties van de buitenwereld. Hetnormaliseringbeginsel kan verregaande gevolgen heb-ben.
- het respecteer- en het responsabiliseringsbeginselMen lijdt detentieschade en men leeft niet meer nor-maal wanneer men niet au serieux genomen wordt.
Het responsabiliseringsbeginsel behelst deresponsabilisering voor het eigen leven, voor het levenvan de nabestaanden, voor datgene wat men heeft aan-gericht aan de slachtoffers, voor het leed aan de fami-lie van de slachtoffers. Wil men mensenresponsabiliseren dan moet men ze respecteren enbetrekken bij de besluitvorming met betrekking tot debeslissingen die hen aanbelangen.
- Het participatiebeginselDit beginsel behelst in de vrije samenleving het recht-
streeks of onrechtstreeks participeren van de burgersaan het parlementaire werk. Het parlement zelf moetaldus het eerste forum zijn dat belang hecht aan hetparticipatiebeginsel.
Bij deze gelegenheid dankt Prof. Dr. Dupont ook alleleden van de commissie Dupont voor hun grote per-soonlijke inzet en integriteit bij de uitvoering van de toe-gewezen opdracht.
Een artikel van professor Tulkens, een Nederlandsehoogleraar in de penologie en het penitentiair recht, dietevens jarenlang directeur-generaal is geweest van hetNederlands gevangeniswezen draagt als titel «Belgiëontwaakt uit een lange penitentiaire slaap».
Prof. Dr. Dupont hoopt dat met het eindverslag Basis-wet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineer-den en het gevolg dat hieraan gegeven zal worden, inBelgië de fase van het ontwaken voorbij is.
LD -‐ 1076/1, 8
8
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
tion elle-même, préjudice qui réduit à néant tout espoir
de voir se développer un état d’esprit positif, une vo-
lonté ou une capacité de réinsertion.
- le principe de normalisation
Il s’agit en fait d’une espèce de principe instrumen-
tal visant à mettre en œuvre le principe de limitation
du préjudice.
La limitation du préjudice subi en raison de la déten-
tion implique que l’on essaie au moins de créer au sein
de l’établissement pénitentiaire des situations qui, en
dehors du fait que l’on est privé de sa liberté, corres-
pondent autant que possible aux situations du monde
extérieur. Le principe de normalisation peut être lourd
de conséquences.
- Le principe de respect et de responsabilisation
On subit un préjudice en raison de la détention et
l’on ne vit plus normalement si l’on n’est pas pris au
sérieux.Le principe de responsabilisation couvre la
responsabilisation vis-à-vis de sa propre vie, vis-à-vis
de la vie des proches, vis-à-vis du préjudice causé aux
victimes et vis-à-vis de la souffrance infligée à la famille
des victimes. Si l’on veut responsabiliser des person-
nes, il faut les respecter et les associer aux décisions
qui les concernent.
- Le principe de participation
Ce principe couvre, dans une société libre, la par-
ticipation directe ou indirecte des citoyens au travail
parlementaire. Le parlement même doit donc être la
première instance qui attache de l’importance au prin-
cipe de participation.
Le professeur Dupont remercie également, à cette
occasion, l’ensemble des membres de la commission
Dupont pour leur important engagement personnel et
pour l’intégrité dont ils ont fait preuve dans l’accomplis-
sement de la mission qui leur a été confiée.
Un article du professeur Tulkens, un professeur néer-
landais en pénologie et en droit pénitentiaire, qui a éga-
lement été pendant de longues années directeur géné-
ral de l’administration pénitentiaire néerlandaise, porte
le titre « België ontwaakt uit een lange penitentiaire
slaap ».Le professeur Dupont espère que le rapport final sur
la loi de principes concernant l’administration pénitenti-
aire et le statut juridique des détenus et les suites qui y
seront données permettront à la Belgique de dépasser
le stade du réveil.
stand te houden. Dit puin verplettert alle hoop op posi-
tieve gerichtheid, bereidheid of capaciteit tot
reïntegratie.
- het normaliseringsbeginsel
Dit is eigenlijk een vorm van een instrumenteel be-
ginsel ter operationalisering van het schadebeperking-
beginsel.
Het beperken van detentieschade impliceert dat men
minstens probeert om binnen de strafinrichting situa-
ties tot stand te brengen die, behoudens het feit dat
men van zijn vrijheid is beroofd, zoveel mogelijk be-
antwoorden aan de situaties van de buitenwereld. Het
normaliseringbeginsel kan verregaande gevolgen heb-
ben.
- het respecteer- en het responsabiliseringsbeginsel
Men lijdt detentieschade en men leeft niet meer nor-
maal wanneer men niet au serieux genomen wordt.
Het responsabiliseringsbeginsel behelst de
responsabilisering voor het eigen leven, voor het leven
van de nabestaanden, voor datgene wat men heeft aan-
gericht aan de slachtoffers, voor het leed aan de fami-
lie van de slachtoffers. Wil men mensen
responsabiliseren dan moet men ze respecteren en
betrekken bij de besluitvorming met betrekking tot de
beslissingen die hen aanbelangen.
- Het participatiebeginsel
Dit beginsel behelst in de vrije samenleving het recht-
streeks of onrechtstreeks participeren van de burgers
aan het parlementaire werk. Het parlement zelf moet
aldus het eerste forum zijn dat belang hecht aan het
participatiebeginsel.
Bij deze gelegenheid dankt Prof. Dr. Dupont ook alle
leden van de commissie Dupont voor hun grote per-
soonlijke inzet en integriteit bij de uitvoering van de toe-
gewezen opdracht.
Een artikel van professor Tulkens, een Nederlandse
hoogleraar in de penologie en het penitentiair recht, die
tevens jarenlang directeur-generaal is geweest van het
Nederlands gevangeniswezen draagt als titel «België
ontwaakt uit een lange penitentiaire slaap».
Prof. Dr. Dupont hoopt dat met het eindverslag Basis-
wet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineer-
den en het gevolg dat hieraan gegeven zal worden, in
België de fase van het ontwaken voorbij is.
LD -‐ 1076/1, 8
145
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
soins différenciés en matière d’assistance spirituelle dansles différents établissements pénitentiaires.
L’article 71, § 1er, prévoit d’accorder aux aumôniersattachés à la prison ou aux ministres qui leur sont assi-milés des cultes reconnus en Belgique, ainsi qu’aux con-seillers moraux appartenant à des organisations recon-nues par la loi qui offrent une assistance morale selonune conception non confessionnelle, le droit de rendrevisite aux détenus qui en font la demande, dans leurespace de vie individuel, et de correspondre avec euxsans contrôle au sein de la prison. Le fait d’octroyer cedroit implique la reconnaissance de l’intérêt propre del’accompagnement pastoral et philosophique dans lesprisons, y compris dans la perspective d’une normalisa-tion. Le contenu de la relation ainsi établie avec le dé-tenu est d’une autre nature que celui des relations qu’ilpeut nouer avec des personnes qui l’approchent dansune autre qualité. Le détenu a ainsi la possibilité de po-ser des questions existentielles et d’évoquer des pro-blèmes personnels d’ordre relationnel, religieux ou phi-losophique dans une atmosphère d’intimité et deconfiance garantie, soit dans l’espace de vie individuel,soit dans un bureau réservé à cet effet, conformément àl’article 71, § 2, aux personnes chargées de l’accompa-gnement pastoral ou philosophique. Ces besoins se fontgénéralement ressentir le plus fortement chez les déte-nus lorsqu’ils sont placés en isolement à la suite demesures de sécurité particulières ou de sanctions disci-plinaires. C’est pourquoi, dans ces situations particuliè-res, le droit de visite au détenu sur le lieu même de sonenfermement est garanti.
L’article 72, § 1er, prévoit que le détenu jouit du droitde choisir librement de participer à l’exercice d’un culteet aux activités communautaires qui s’y rattachent, ycompris aux réunions et aux activités organisées pardes conseillers moraux non confessionnels. L’exerciced’un culte religieux et les activités qui s’y rattachent nepeuvent pas être réduits à la simple dimension cultuelle.Dans une perspective pastorale et philosophique, il fautentendre également par «activités qui s’y rattachent»les initiatives de réflexion et de formation, en relationavec le droit que possède le détenu d’approfondir saconception de la vie. Ceci peut impliquer que soient mi-ses sur pied des initiatives dont il est évident qu’ellesrequièrent la participation de personnes de l’extérieur.Pour l’organisation de telles initiatives, l’article 72, § 3,renvoie à la concertation prévue à l’article 7.
rekening houdend met de gedifferentieerde behoeftenaan geestelijke bijstand binnen de verschillende inrich-tingen.
In artikel 71, § 1, wordt aan de aan de gevangenisverbonden aalmoezeniers of daarmee gelijkgesteldebedienaren van in België erkende erediensten, alsmedemorele consulenten van door de wet erkende organisa-ties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele gezindheid, het recht verleend om gede-tineerden die hierom gevraagd hebben te bezoeken inhun individuele leefruimte en met hen niet aan toezichtonderworpen briefwisseling te voeren binnen de gevan-genis. De toekenning van dit recht impliceert de erken-ning van het eigen belang van de pastorale en levens-beschouwelijke begeleiding in de gevangenissen, ookin het perspectief van de normalisering. De inhoud vande relatie die daarin met de gedetineerde tot stand kanworden gebracht is van een andere aard dan deze vandiegenen die hem vanuit een andere hoedanigheid be-naderen. Zij schept voor de gedetineerde de mogelijk-heid om existentiële vragen, en hoogst persoonlijke pro-blemen van relationele, godsdienstige oflevensbeschouwelijke aard ter sprake te brengen in eensfeer van intimiteit en gegarandeerde vertrouwelijkheid,hetzij in de individuele leefruimte, hetzij in het bureel datdaartoe op grond van artikel 71, § 2 aan de met pasto-rale en levensbeschouwelijke begeleiding belaste per-sonen wordt toegekend. Deze behoeften manifesterenzich doorgaans het sterkst op ogenblikken van afzonde-ring, ingevolge bijzondere veiligheidsmaatregelen oftuchtsancties. Daarom werd het recht op het bezoek aande gedetineerde op de plaats van zijn insluiting gevrij-waard in deze bijzondere situaties.
In artikel 72, § 1, wordt bepaald dat de gedetineerdehet recht heeft om naar eigen keuze deel te nemen aande uitoefening van de eredienst en aan de daarmee sa-menhangende gemeenschappelijke activiteiten, evenalsaan de bijeenkomsten en activiteiten georganiseerd doormorele consulenten die een niet-confessionele gezind-heid vertegenwoordigen. «Uitoefening van eredienst endaarmee samenhangende activiteiten» mag niet wordenversmald tot de cultische dimensie. Vanuit pastoraal enlevensbeschouwelijk perspectief horen tot «daarmeesamenhangende activiteiten» ook bezinnings- envormingsinitiatieven die te maken hebben met het rechtvan de gedetineerde om zijn levensbeschouwing te ver-diepen. Dit kan impliceren dat bezinnings- en/ofvormingsinitiatieven worden op touw gezet, waarbij departicipatie van mensen van buiten voor de hand ligt.Voor de organisatie van dergelijke initiatieven wordt inartikel 72, § 3, verwezen naar het in artikel 8 bedoeldeoverleg.
EM -‐ 1076/1, 145
l’espace-‐temps carcéral
espace social ouvert
▪ régime communautaire (décloisonnement) ▪ maintien des relations avec l’extérieur (ouverture) ▪ participation ▪ réparation
232
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
Art. 60
En ce qui concerne le droit de visite, le présent article
opère une distinction entre certains visiteurs « privilé-
giés », parents et personnes assimilées (§ 1er) et les
autres catégories de visiteurs (§ 2). La jurisprudence de
la C.E.D.H. reflète la même gradation (cf. Fell contre
Royaume-Uni, n° 7878/77, 19 mars 1981, Decisions and
Reports, 23, 102 et X contre Royaume-Uni, n° 9054/80,
8 octobre 1982, Decisions and Reports, 30, 113).
La première catégorie, privilégiée (parents et alliés
en ligne directe, tuteur, conjoint, partenaire, frère, soeur,
oncles et tantes ou les personnes avec lesquelles le
détenu forme de facto une famille), est admise automa-
tiquement. Le directeur ne peut interdire la visite que
lorsqu’il existe, dans un cas précis, des indices d’un ris-
que grave pour le maintien de l’ordre et de la
sécurité. Cette interdiction est temporaire et doit donc
régulièrement faire l’objet d’une réévaluation. Dans le
cadre d’une interdiction il convient d’abord d’examiner si
le maintien de l’ordre et de la sécurité ne peut être pré-
servé par une autre modalité de visite telle que visée à
l’article 61, § 3.
La deuxième catégorie de visiteurs doit obtenir une
autorisation personnelle du directeur (inversion de la
décision). Le refus du directeur peut être motivé par deux
raisons : absence d’intérêt justifié et danger pour l’ordre
et la sécurité.
L’interdiction provisoire ou le refus sont motivés par
écrit et peuvent évidemment faire l’objet de plaintes.
Une distinction similaire entre privilégiés et autres vi-
siteurs figure également dans l’A.R. (art. 31, 1er et 2e
alinéa et art. 32).
Art. 61
Le présent article aborde les horaires, les locaux, les
circonstances et les formes de visite.
Le paragraphe 1er délègue au règlement intérieur la
définition des horaires et des locaux de visite, ainsi que
des normes de conduite à respecter par le détenu et les
visiteurs lors de la visite.
Il incombe au directeur de veiller à ce que la visite ait
lieu dans des circonstances qui encouragent ou main-
tiennent les liens avec le milieu affectif. Cela signifie no-
tamment que les salles de visite doivent être aména-
gées de manière à pouvoir garantir une certaine mesure
d’intimité.
Art. 60
Dit artikel maakt voor het recht op bezoek een onder-
scheid tussen bepaalde «bevoorrechte» bezoekers, ver-
wanten en daarmee gelijk te stellen personen (§ 1) en
andere categorieën van bezoekers (§ 2). Ook jurispru-
dentie bij het E.V.R.M. maakt deze gradatie (zie Fell t.
Verenigd Koninkrijk, nr. 7878/77, 19 maart 1981,
Decisions and Reports, 23, 102 en X t. Verenigd Ko-
ninkrijk, nr. 9054/80, 8 oktober 1982, Decisions and
Reports ,30, 113,).
De eerste, bevoorrechte categorie (bloed- en aanver-
wanten in de rechte lijn, voogd, echtgenoot, partner,
broer, zuster, ooms en tantes of de personen met wie de
gedetineerden een feitelijk gezin vormen) wordt auto-
matisch toegelaten. Enkel wanneer er geïndividuali-
seerde aanwijzingen zijn dat er een ernstig gevaar be-
staat voor de handhaving van de orde of de veiligheid
kan de directeur het bezoek verbieden. Dit verbod is
voorlopig en dient dus regelmatig opnieuw geëvalueerd
te worden. Bij het verbod dient eerst nagegaan te wor-
den of de handhaving van de orde en de veiligheid niet
gevrijwaard kan worden door een andere modaliteit van
bezoek zoals bepaald in artikel 61, § 3.
De tweede categorie van bezoekers heeft de indivi-
duele toelating nodig van de directeur (omkering van de
beslissing). De weigering van de directeur kan op twee
gronden gebeuren: gebrek aan gerechtvaardigd belang
en gevaar voor de orde en de veiligheid.
De voorlopige ontzegging of de weigering worden
schriftelijk gemotiveerd en kunnen uiteraard het voor-
werp uitmaken van beklag.
Een vergelijkbaar onderscheid tussen bevoorrechte
en andere bezoekers is ook terug vinden in het A.R. (art.
31, lid 1 en 2en art. 32).
Art. 61
Dit artikel handelt over de tijdstippen, de bezoek-
ruimtes, de omstandigheden en vormen van bezoek.
Paragraaf 1 delegeert de uitwerking van de tijden en
bezoekruimtes voor het bezoek en de bij het bezoek in
acht te nemen gedragsnormen voor de gedetineerden
en de bezoekers naar het huishoudelijk reglement.
Het is de zorg van de directeur om het bezoek te la-
ten plaatsvinden in omstandigheden die de banden met
het affectief milieu bevorderen of in stand houden. Dit
wil o.a. zeggen dat de bezoekzalen zo moeten ingericht
worden dat ze enige mate van intimiteit kunnen waar-
borgen.
CA -‐ 1076/1, 233
125
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
dirigeants puissent être des contractuels met fin à l’hé-gémonie des fonctionnaires statutaires sur les contrac-tuels qui étaient jadis quasi inexistants. En d’autres mots,sur le plan des relations hiérarchiques, le statut n’estplus un critère décisif. Devant la nécessité d’une organi-sation performante, la Direction générale des établisse-ments pénitentiaires a cherché à s’inspirer des adminis-trations pénitentiaires néerlandaise et suédoise(«clustering», unités pénitentiaires, etc.), et du on a déjàévoqué, mais uniquement au sein du département, lemodèle d’une structure mixte (fédéral, Communautés,Régions) de la justice. Le projet de loi de principes peutservir à alimenter ces débats.
Différents principes contenus dans l’avant-projet deloi, à savoir les principes du respect, de la normalisationet de la participation, sont applicables par analogie aupersonnel. L’avant-projet de loi de principe n’invite passeulement à investir dans l’adaptation des structures,mais aussi dans les stratégies du changement, surtouten ce qui concerne la culture pénitentiaire. Les condi-tions de travail du personnel doivent être mises en con-formité avec les principes modernes de gestion et dedirection d’entreprise. Il convient à tout moment d’éviterque la mise en œuvre d’une loi de principes conformé-ment à la vision qui la sous-tend soit bloquée par la nonutilisation des ressources, notamment en personnel.Elargissement et enrichissement des tâches, maximi-sation des potentialités humaines grâce à des forma-tions … voilà des éléments considérés comme essen-tiels dans toute la littérature en matière d’organisation etqui, au sein de l’administration pénitentiaire, ne peu-vent rester lettre morte. La participation du person-nel, la concertation et le travail en équipe sont-ils suf-f isamment développés ? Le personnel est- i lsuffisamment valorisé ?
Il ne s’agit pas simplement d’adapter des dispositionsadministratives, il s’agit davantage de reconnaître quele personnel constitue un élément clef si l’on veut appli-quer réellement une politique pénitentiaire.
§ 2. La problématique de la surpopulation, une fois deplus…
Un projet de loi de principes n’est pas le contexte àl’intérieur duquel doit être résolu le problème de la surpo-pulation carcérale.
Par contre, ce qui trouve sa place dans une loi deprincipes, c’est prévoir comme à l’article 15, que la ca-pacité maximale de chaque prison ou de chaque sec-tion de prison doit être déterminée (compte tenu de plu-sieurs facteurs relatifs aux conditions spatiales quidoivent contribuer à garantir la qualité du traitement des
hegemonie van de statutair benoemde over de vroegerquasi afwezige contractueel benoemden. Voor gezags-verhoudingen is met andere woorden het statuut nietmeer het beslissend criterium. Vanuit de noodzaak aaneen performante organisatie werd reeds binnen het Di-rectoraat-generaal Strafinrichtingen inspiratie gezocht inhet Nederlandse en Zweedse gevangeniswezen (clustering, penitentiaire eenheden, enz..), en kwam hetdenkbeeld van een gemengde structuur (federaal, ge-meenschappen en gewesten) binnen justitie al eensbinnenkamers aan bod. Het ontwerp van Basiswet kandeze discussies bevruchten.
Verschillende beginselen van het ontwerp van Basis-wet, zoals het beginsel van respect, normalisering, enparticipatie, zijn van overeenkomstige toepassing op hetpersoneel. Het ontwerp van Basiswet nodigt niet alleenuit om te investeren in structuuraanpassingen, maar ookin strategieën voor verandering, niet in het minst van depenitentiaire cultuur. De werksituatie van het personeeldient genormaliseerd te worden in aansluiting op demoderne principes van management en bedrijfsvoering.Er dient ten allen tijde vermeden te worden dat deimplementatie van een Basiswet geblokkeerd wordt doorde niet-aanwending van de personele en andere midde-len, conform de visie die eraan ten grondslag ligt.Taakverbreding en taakverrijking, het maximaliseren vanhet potentieel van het personeel via vorming… dit zijnelementen die in de literatuur over de organisatie alsessentieel worden omschreven, maar binnen het gevan-geniswezen geen dode letter mogen blijven. Is er vol-doende inspraak voor het personeel, overleg en team-werk? Wordt het personeel voldoende gevaloriseerd ?
Het gaat om meer dan om een aangepaste admini-stratieve regeling, maar om de erkenning van het perso-neel als een sleutelelement om een penitentiair beleiddaadwerkelijk tot uitvoering te brengen.
§ 2. Nogmaals: de problematiek van de overbevol-king.
Een ontwerp van Basiswet is niet de context waarinhet probleem van de overbevolking van de gevangenis-sen moet worden opgelost.
Wat wel thuishoort in een Basiswet is het stellen vande norm, zoals bepaald in artikel 16, dat de maximalebezettingscapaciteit van elke gevangenis of afdeling er-van bepaald moet worden (rekening houdend met talvan factoren die betrekking hebben op de ruimtelijkevoorwaarden die mede de kwaliteit van de bejegening
EM -‐ 1076/1, 127
1271076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
Au bout du compte, il s’agit d’assurer la transparenceautour de l’existence d’un problème qui doit pouvoir êtrerésolu si chacun assume ses responsabilités, ce qui doitpermettre d’éviter que la problématique de la surpopu-lation ne fasse peser une hypothèque si lourde sur lesprincipes de base contenus dans le projet de loi que lamise en œuvre de la loi devienne impossible.
CHAPITRE IV
conditions de vie dans la prison
section 1ère
conditions de vie materielles
Lors de l’élaboration des dispositions relatives auxconditions de vie matérielles des détenus, qui dans unelarge mesure ont été inspirées par les Règles pénitenti-aires européennes et les critères établis par le Comitéeuropéen pour la prévention de la torture et des peinesou traitements inhumains ou dégradants (CPT), le prin-cipe de normalisation a été appliqué de façon aussi con-séquente que possible. Les droits auxquels peuvent pré-tendre les détenus en ce qui concerne ces conditionsde vie matérielles ont été formulés comme des droitssubjectifs.
La cellule, qui dans l’optique de Ducpétiaux était àconsidérer comme un lieu destiné à isoler et à préserverles détenus de toute contamination morale, et qui, en cequi concerne les condamnés, était le lieu par excellenceoù la peine devait exercer son effet salutaire, est dans leprojet de loi, où le régime communautaire (modéré) cons-titue le régime ordinaire (art. 48), transformée sous unangle linguistique et idéel, transformée en un «espacede séjour individuel», auquel le détenu a notamment droitparce qu’il a droit au respect de sa vie privée et de tousles intérêts personnels connexes (art. 41).
Les situations intolérables engendrées par l’actuellesurpopulation et que le CPT, au cours de ses visites de1993 et de 1997 dans un certain nombre d’établisse-ments pénitentiaires, a assimilées à des traitements in-humains et dégradants134 , révèlent la nécessité d’unetelle disposition, même si cette disposition accentueencore précisément la problématique de la surchargeen ce qui concerne la capacité d’accueil des prisons.
Uiteindelijk gaat het om de transparantie bij het be-staan van een probleem dat opgelost moet kunnen wor-den wanneer ieder zijn verantwoordelijkheid neemt enwaardoor vermeden moet worden dat de toepassing vande basisbeginselen van het ontwerp van Basiswet doorde problematiek van de overbevolking derwijze zou wor-den gehypothekeerd, dat zij niet meer realiseerbaar is.
HOOFDSTUK IV
levensvoorwaarden in de gevangenissen
afdeling 1
materiële levensvoorwaarden
Bij de uitwerking van de bepalingen in verband metde materiële levensvoorwaarden van de gedetineerden,die in verregaande mate geïnspireerd werden door deEuropese Gevangenisregels en de maatstaven van hetEuropees Comité ter Preventie van Foltering en Onmen-selijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT)werd het normaliseringsbeginsel zo consequent moge-lijk toegepast. De aanspraken van de gedetineerden opdeze materiële levensvoorwaarden werden als subjec-tieve rechten geformuleerd.
De cel, die in het Ducpétiaux-regime beschouwd werdals een plaats van afzondering, die de gedetineerdenmoest vrijwaren voor de morele besmetting, en die - watde veroordeelden betreft - de plaats bij uitstek was waarinde straf haar heilzame invloed moest laten gelden, wordtin het ontwerp van Basiswet - waarin het (gematigd)gemeenschapsregime het modale regime is (art. 48) -zowel taalkundig als ideëel, getransformeerd tot een «in-dividuele verblijfsruimte» waarop de gedetineerde rechtheeft, mede uit respect voor zijn recht op privacy en alledaarmee samenhangende persoonlijke belangen (art.41).
De wantoestanden waartoe de huidige overbevolkingvan de gevangenissen aanleiding geven, en die door hetCPT tijdens zijn bezoeken in 1993 en 1997 in een aantalinrichtingen gelijkgesteld werden met onmenselijke envernederende behandeling,134 actualiseren de noodzaakaan een dergelijke bepaling, ook al wordt precies doordeze bepaling de problematiek van de overbelasting vande carcerale capaciteit nog verscherpt.
134 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visiteeffectuée par le CPT en Belgique du 14 au 23 novembre 1993,CPT/Inf (94) 15, § 85; Rapport au Gouvernement de la Belgiquerelatif à la visite en Belgique effectuée par le CPT du 31 aoûtau 12 september 1997, CPT (97)75, § 119.
134 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visiteeffectuée par le CPT en Belgique du 14 au 23 november 1993,CPT/Inf (94) 15, § 85; Rapport au Gouvernement de la Belgiquerelatif à la visite en Belgique effectuée par le CFT du 31 août au12 september 1997, CPT (97)75, § 119.
EM -‐ 1076/1, 127
espace physique ouvert
▪ limitation à l’immobilisation physique du détenu ▪ pénétration des biens et des services ▪ facilitation des visites ▪ perte d’exclusivité de la prison (lieu de passage)
691076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
possible, tant lorsque l’on définit la fonction, les métho-
des de travail et l’attitude des fonctionnaires chargés de
l’exécution, que lorsque l’on détermine l’organisation des
prisons, élabore le régime pénitentiaire, les modalités
d’exécution de la peine ou de la mesure et de la libéra-
tion anticipée.Une organisation de la détention telle que les déte-
nus subissent le moins de dommages possibles et que
dès lors, leurs chances d’un retour à la vie normale soient
le moins possible compromises, est la condition requise
pour pouvoir réfléchir à l’amélioration des possibilités
d’avenir des détenus68 .
Comme nous le démontrerons encore plus loin, ceci
pourrait également bénéficier aux victimes des délits et
bien évidemment aussi à la sécurité de la société.
La prévention ou la limitation des effets préjudiciables
de la détention, notamment au moyen d’une consolida-
tion du statut juridique des détenus, implique la suppres-
sion dans toute la mesure du possible de la prison en
tant que «institution totale», une normalisation maximale
de la vie quotidienne en prison, une ouverture aussi large
que possible vers le monde extérieur et la définition d’un
itinéraire carcéral placé dans la perspective d’une libé-
ration anticipée.
3° Principes complémentaires
Dans l’avant-projet, le principe de la limitation des ef-
fets préjudiciables de la détention est complété par deux
autres principes, qui tout en étant considérés comme
des principes autonomes destinés à orienter la pratique
pénitentiaire, contribuent à mieux concrétiser le principe
d’une limitation des effets préjudiciables de la détention.
1. - Principe du respect
Le processus de mortification évoqué plus haut, qui
se déroule dans l’institution totale, est porteur d’effets
préjudiciables par le fait que le contexte dans lequel est
exécutée la peine privative de liberté diminue plus qu’il
n’augmente le respect de soi du condamné, tout en ne
lui offrant que peu ou aucune chance d’assumer ses
responsabilités personnelles et sociales. Afin de contrer
cette force oppressive, l’avant-projet contient le principe
de base suivant, que l’on pourrait appeler le principe du
respect, qui devrait d’un point de vue juridique irriguer la
pratique pénitentiaire dans tous ses aspects :
« La peine ou la mesure privative de liberté est mise
à exécution dans des circonstances psychosociales,
physiques et matérielles qui respectent la dignité hu-
ven van de functie, de werkwijze en de houding van de
functionarissen die met de tenuitvoerlegging zijn belast,
als bij de organisatie van de gevangenissen, de uitwer-
king van het penitentiair regime, de modaliteiten van ten-
uitvoerlegging en vervroegde invrijheidstelling.
«Het inrichten van de detentie op een zodanige ma-
nier, dat de gedetineerden zo min mogelijk schade op-
lopen en daardoor hun kansen op een normaal leven
naderhand zo min mogelijk worden aangetast, is de voor-
waarde waaronder men kan denken over de verbetering
van de toekomstmogelijkheden van de gevangenen»68
Zoals hierna nog zal worden betoogd, kan dit ook de
slachtoffers van misdrijven ten goede komen en dient
dit uiteraard ook de veiligheid van de samenleving.
Voorkomen of beperking van detentieschade impli-
ceert, o.m. door middel van het versterken van de rechts-
positie van de gedetineerden, de maximale afbouw van
de gevangenis als «totaal-instituut», de maximale
normalisering van het alledaagse gevangenisleven, een
zo groot mogelijke openheid naar de buitenwereld, en
het uittekenen van een detentietraject in het perspectief
van een mogelijke vervroegde invrijheidstelling.
3° Aanvullende beginselen
Het schadebeperkingsbeginsel werd in het vooront-
werp aangevuld met twee andere beginselen, die alhoe-
wel zij op zichzelf beschouwd autonome beginselen zijn
ter oriëntering van de penitentiaire praxis, het schade-
beperkingsbeginsel nader concretiseren.
1. - Respecteringsbeginsel
Het eerder beschreven mortificatieproces dat zich in
de totaal-institutie voltrekt, richt detentieschade aan door-
dat de context waarin de vrijheidsbenemende straf wordt
uitgevoerd het zelfrespect van de veroordeelde eerder
fnuikt dan verheft en hem weinig of geen kansen biedt
om persoonlijke en sociale verantwoordelijkheden op te
nemen. Om deze oppressieve kracht tegen te gaan werd
in het voorontwerp volgend de basisbeginsel ingeschre-
ven, dat men het respecteringsbeginsel zou kunnen noe-
men, en dat penitentiaire praxis in al zijn aspecten juri-
disch moet dooraderen.«De vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatre-
gel wordt ten uitvoer gelegd in psychosociale, fysieke
en materiële omstandigheden die de waardigheid van
68 TULKENS, J.J.J., «Koersen of laveren; over de nieuwe vrijheids-
straf en haar hindernissen», Sancties, afl. 4, 1994, (238-250),
p. 245.
68 TULKENS, J.J.J., «Koersen of laveren; over de nieuwe vrijheids-
straf en haar hindernissen», Sancties, afl. 4, 1994, (238-250),
p. 245.
EM -‐ 1076/1, 69
126
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
détenus) et que la capacité maximum ne peut être dé-passée.
Cette disposition doit précisément servir à empêcherque ne naisse une surpopulation (ce qui ne peut s’ac-corder avec aucun des principes) et doit contribuer àtransformer le débat sur la surpopulation en un débatsur les capacités cellulaires, lequel ne pourra être dis-socié d’une discussion sur l’application de la détentionpréventive, sur la fixation de la peine et sur la position dela peine privative de liberté dans l’arsenal des sanctions.Entre-temps, on ne peut nier le fait que la surpopula-tion constitue toujours un problème actuel et considéra-ble qu’on ne peut négliger.
Afin d’éviter que cette problématique de la surpopula-tion ne continue à pervertir la pratique pénitentiaire engénéral, et le statut juridique des détenus condamnésen particulier, une règle spéciale y a été introduite en cequi concerne les entrées dans les établissements.
L’article 15, § 2, alinéa 2, précise en effet que s’il nepeut être garanti que les peines privatives de liberté pour-ront être exécutées dans le respect des dispositions re-latives à la capacité maximale des prisons, le ministèrepublic chargé de l’exécution de la peine peut décider,pour autant que des motifs de sécurité publique ne s’yopposent pas et sur la base de critères spécialementétablis à cet effet par le Collège des Procureurs géné-raux, que certaines condamnation à des peines privati-ves de liberté seront exécutées selon une modalité d’exé-cution pénale autre que l ’enfermement dansl’établissement pénitentiaire.
Afin d’impliquer dans la problématique de la surpopu-lation toute personne qui a une quelconque responsabi-lité dans la recherche d’une solution au problème de lasurpopulation, quelles que soient les causes de celle-ci,il est en outre prévu que, le cas échéant, le Ministre ferachaque année rapport au Sénat et à la Chambre sur lesmesures d’exceptions prises en vertu de l’article 15, §2, alinéa 2, en précisant les circonstances qui y ont donnélieu et en justifiant les critères sur la base desquels cesmesures ont été prises.
Bien que cette disposition ait été assez froidementaccueillie dans les sphères du Ministère public, la Com-mission a néanmoins estimé devoir la soumettre à unéchange de réflexions critiques d’autres instances.
van de gedetineerden moeten vrijwaren) en dat diemaximumcapaciteit niet mag overschreden worden.
Deze bepaling moet precies verhinderen dat er over-bevolking ontstaat (dat met geen enkel beginsel verant-woord kan worden) en moet ertoe bijdragen dat de dis-cussie over de overbevolking getransformeerd wordt toteen discussie over celcapaciteit, die niet losgemaakt kanworden van een discussie over de toepassing van devoorlopige hechtenis, de straftoemeting en de plaats vande vrijheidsstraf in het sanctiepakket.
Ondertussen kan men er niet omheen dat de overbe-volking vooralsnog een actueel, massief en niet te ne-geren probleem is.
Om te verhinderen dat dit probleem de gehelepenitentiaire praxis in het algemeen en de rechtspositie-regeling van de veroordeelde gedetineerden in het bij-zonder blijft perverteren ingevolge de overbevolkings-problematiek, werd voor de inputzijde een bijzondereregel ingevoerd.
Artikel 15, § 2, tweede lid, bepaalt dat wanneer nietgewaarborgd kan worden dat de uitvoering (van de vrij-heidsstraf) kan plaatsvinden met eerbiediging van debepalingen in verband met de maximumcapaciteit vande gevangenissen, het openbaar ministerie dat met destrafuitvoering is belast, kan beslissen tot de niet-uitvoe-ring van bepaalde veroordelingen tot de vrijheidsstraf,dan wel plaatsvinden onder een of andere modaliteit vanstrafuitvoering dan insluiting. (in de strafinrichting), voorzover redenen van openbare veiligheid er zich niet te-gen verzetten en op grond van daartoe specifiek doorhet College van Procureurs-generaal uitgewerktebeslissingscriteria.
Teneinde ieder die voor de oplossing van de overbe-volking van de strafinrichtingen enige verantwoordelijk-heid draagt, welke ook de oorzaken van de overbevol-king mogen zijn, bij de problematiek te betrekken, werddaarenboven bepaald dat de Minister, in voorkomendgeval, jaarlijks verslag uitbrengt aan de Senaat en deKamer over de uitzonderingsmaatregelen die bij toepas-sing van artikel 15, § 2 werden genomen, met toelich-ting van de omstandigheden die daartoe aanleiding heb-ben gegeven en met verantwoording van de criteria opgrond waarvan deze maatregelen werden genomen.
Alhoewel deze bepalingen in kringen van het Open-baar Ministerie niet op applaus werden onthaald, heeftde Commissie gemeend deze bepaling toch aan de kri-tische gedachtenwisseling van anderen te moeten voor-leggen.
EM -‐ 1076/1, 126
1731076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
B. Protection de la santé.
La protection de la santé, qui se réfère notamment àl’hygiène, à la qualité de l’alimentation et des produitsalimentaires, à la législation sur le bien-être au travail, àla distribution de médicaments et à l’enlèvement desdéchets médicaux, est un élément qui dépasse l’intérêtpersonnel du détenu puisqu’il peut finalement touchertoutes les personnes directement en contact avec l’ad-ministration pénitentiaire.
Compte tenu des législations spécifiques en la ma-tière et conformément au principe de normalisation, l’ar-ticle 97, § 1er, prévoit d’imposer au directeur l’obligationde permettre aux services chargés de la protection dela santé des personnes dans la société libre, d’offrir l’in-tégralité de leurs services dans les prisons.
Par ailleurs, la problématique des maladies contagieu-ses appartient également au domaine de la protectionde la santé.
Dans des sociétés fermées telles que des prisons, ilest impératif d’accorder une attention particulière auxmaladies contagieuses et de prendre les mesures pro-phylactiques qui s’imposent à cet égard. Dans ces cas,le médecin traitant est lui aussi tenu, sans préjudice durespect du secret médical mais aussi des exceptions enla matière rendues nécessaires dans des situations d’ur-gence, d’informer le directeur de toutes circonstancesproblématiques sur ce plan, ce en règle générale égale-ment dans l’intérêt de son patient.
Pour ce motif, l’article 98 précise que le médecin (trai-tant) doit immédiatement avertir le directeur de toute(menace d’) apparition d’une maladie contagieuse, demême qu’il doit faire part au directeur de toute mesure àprendre afin d’isoler le malade et d’empêcher toute ex-tension de la maladie.
Dans la perspective du principe de normalisation, iln’existe aucun motif valable de déroger aux critères éta-blis à cet effet dans la législation belge194 , sans préju-dice bien entendu des situations d’urgence, qui, dans lecontexte de la détention, peuvent s’avérer différentes parrapport à celles survenant dans la société libre.
Dans ce domaine, ni la législation belge ni les recom-mandations internationales ne permettent que la séro-positivité en soi puisse servir de prétexte à une discrimi-
B. Gezondheidsbescherming.
De gezondheidsbescherming, die onder meer betrek-king heeft op de hygiëne, de kwaliteit van de voedings-middelen en levensmiddelen, de wetgeving m.b.t. hetwelzijn op het werk, de distributie van geneesmiddelenen de verwijdering van het medisch afval is een aange-legenheid die het individuele belang van de gedetineerdeoverstijgt en uiteindelijk ieder kan raken die met hetgevangeniswezen rechtstreeks in contact komt.
Gelet op de specifieke wetgevingen terzake wordt inartikel 97, § 1, conform het normaliseringsbeginsel, aande directeur de instructienorm gegeven om de dienstenbelast met de gezondheidsbescherming van personenin de vrije samenleving, toe te laten hun diensten tenvolle aan te bieden in de gevangenissen.
Tot de gezondheidsbescherming behoort eveneensde problematiek van de besmettelijke ziekten.
In gesloten gemeenschappen, zoals gevangenissen,is een bijzondere aandacht vereist voor besmettelijkeziekten en voor profylactische maatregelen die zich indat verband opdringen. In die gevallen is de behande-lende arts dan ook verplicht om, onverminderd zijn be-roepsgeheim, maar ook onverminderd de uitzonderin-gen hierop die door de noodtoestand worden mogelijkgemaakt, de directeur op de hoogte te brengen, door-gaans mede in het belang van zijn patiënt, van proble-matische toestanden die zich op dat vlak voordoen.
Om deze reden werd in artikel 98 bepaald dat de(behandelende) arts onmiddellijk de directeur verwittigtin geval van vaststelling van een besmettelijke ziekte ofde dreiging ervan, en dat hij eveneens de directeur ver-wittigt in geval er maatregelen moeten getroffen wordenom de zieke gedetineerde af te zonderen of om de ver-spreiding van de ziekte te voorkomen.
In het perspectief van het normaliseringsbeginsel iser geen reden om voor deze aangifteplicht af te wijkenvan de criteria die daarvoor op dit ogenblik in het Bel-gisch recht gelden194 , onverminderd uiteraard de nood-toestand, die gelet op de context van de detentiesituatie,zich in concreto anders kan aandienen dan in de vrijesamenleving.
Noch volgens de Belgische wetgeving, noch volgensde internationale aanbevelingen op dit vlak is deserologische toestand op zichzelf een reden tot discri-
194 Voir l’A.R. du 1er mars 1971 relatif à la déclaration obligatoirede certaines maladies transmissibles, M.B. du 23 avril 1973 etle décret du 5 avril 1995 sur la prophylaxie en matière demaladies contagieuses (Communauté flamande).
194 Zie K.B. van 1 maart 1971 aangaande verplichte aangifte vansommige overdraagbare ziekten, B.S, 23 april 1973 en het De-creet van 5 april 1995 over de profylaxe van besmettelijke ziek-ten (Vlaamse Gemeenschap).
EM -‐ 1076/1, 173
continuité temporelle
▪ la perspective de la libération ▪ le monitoring ▪ la baisse de la standardisation et des scansions
temporelles ▪ le temps d’incarcération comme temps utile
69
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
possible, tant lorsque l’on définit la fonction, les métho-
des de travail et l’attitude des fonctionnaires chargés de
l’exécution, que lorsque l’on détermine l’organisation des
prisons, élabore le régime pénitentiaire, les modalités
d’exécution de la peine ou de la mesure et de la libéra-
tion anticipée.Une organisation de la détention telle que les déte-
nus subissent le moins de dommages possibles et que
dès lors, leurs chances d’un retour à la vie normale soient
le moins possible compromises, est la condition requise
pour pouvoir réfléchir à l’amélioration des possibilités
d’avenir des détenus68 .
Comme nous le démontrerons encore plus loin, ceci
pourrait également bénéficier aux victimes des délits et
bien évidemment aussi à la sécurité de la société.
La prévention ou la limitation des effets préjudiciables
de la détention, notamment au moyen d’une consolida-
tion du statut juridique des détenus, implique la suppres-
sion dans toute la mesure du possible de la prison en
tant que «institution totale», une normalisation maximale
de la vie quotidienne en prison, une ouverture aussi large
que possible vers le monde extérieur et la définition d’un
itinéraire carcéral placé dans la perspective d’une libé-
ration anticipée.
3° Principes complémentaires
Dans l’avant-projet, le principe de la limitation des ef-
fets préjudiciables de la détention est complété par deux
autres principes, qui tout en étant considérés comme
des principes autonomes destinés à orienter la pratique
pénitentiaire, contribuent à mieux concrétiser le principe
d’une limitation des effets préjudiciables de la détention.
1. - Principe du respect
Le processus de mortification évoqué plus haut, qui
se déroule dans l’institution totale, est porteur d’effets
préjudiciables par le fait que le contexte dans lequel est
exécutée la peine privative de liberté diminue plus qu’il
n’augmente le respect de soi du condamné, tout en ne
lui offrant que peu ou aucune chance d’assumer ses
responsabilités personnelles et sociales. Afin de contrer
cette force oppressive, l’avant-projet contient le principe
de base suivant, que l’on pourrait appeler le principe du
respect, qui devrait d’un point de vue juridique irriguer la
pratique pénitentiaire dans tous ses aspects :
« La peine ou la mesure privative de liberté est mise
à exécution dans des circonstances psychosociales,
physiques et matérielles qui respectent la dignité hu-
ven van de functie, de werkwijze en de houding van de
functionarissen die met de tenuitvoerlegging zijn belast,
als bij de organisatie van de gevangenissen, de uitwer-
king van het penitentiair regime, de modaliteiten van ten-
uitvoerlegging en vervroegde invrijheidstelling.
«Het inrichten van de detentie op een zodanige ma-
nier, dat de gedetineerden zo min mogelijk schade op-
lopen en daardoor hun kansen op een normaal leven
naderhand zo min mogelijk worden aangetast, is de voor-
waarde waaronder men kan denken over de verbetering
van de toekomstmogelijkheden van de gevangenen»68
Zoals hierna nog zal worden betoogd, kan dit ook de
slachtoffers van misdrijven ten goede komen en dient
dit uiteraard ook de veiligheid van de samenleving.
Voorkomen of beperking van detentieschade impli-
ceert, o.m. door middel van het versterken van de rechts-
positie van de gedetineerden, de maximale afbouw van
de gevangenis als «totaal-instituut», de maximale
normalisering van het alledaagse gevangenisleven, een
zo groot mogelijke openheid naar de buitenwereld, en
het uittekenen van een detentietraject in het perspectief
van een mogelijke vervroegde invrijheidstelling.
3° Aanvullende beginselen
Het schadebeperkingsbeginsel werd in het vooront-
werp aangevuld met twee andere beginselen, die alhoe-
wel zij op zichzelf beschouwd autonome beginselen zijn
ter oriëntering van de penitentiaire praxis, het schade-
beperkingsbeginsel nader concretiseren.
1. - Respecteringsbeginsel
Het eerder beschreven mortificatieproces dat zich in
de totaal-institutie voltrekt, richt detentieschade aan door-
dat de context waarin de vrijheidsbenemende straf wordt
uitgevoerd het zelfrespect van de veroordeelde eerder
fnuikt dan verheft en hem weinig of geen kansen biedt
om persoonlijke en sociale verantwoordelijkheden op te
nemen. Om deze oppressieve kracht tegen te gaan werd
in het voorontwerp volgend de basisbeginsel ingeschre-
ven, dat men het respecteringsbeginsel zou kunnen noe-
men, en dat penitentiaire praxis in al zijn aspecten juri-
disch moet dooraderen.
«De vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatre-
gel wordt ten uitvoer gelegd in psychosociale, fysieke
en materiële omstandigheden die de waardigheid van
68 TULKENS, J.J.J., «Koersen of laveren; over de nieuwe vrijheids-
straf en haar hindernissen», Sancties, afl. 4, 1994, (238-250),
p. 245.68 TULKENS, J.J.J., «Koersen of laveren; over de nieuwe vrijheids-
straf en haar hindernissen», Sancties, afl. 4, 1994, (238-250),
p. 245.
EM -‐ 1076/1, 69
412
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E2000 2001
pénologique, qui, comme on l’a souligné, est toujours
en gestation, mais aussi de tenir ce débat sans cesse
reporté depuis des décennies sur la réforme du droit
pénal, en termes de criminalisation et surtout de
décriminalisation. L’échelle et le tarif des peines sont en
effet des éléments tout à fait déterminants pour penser
la libération conditionnelle, voire envisager sa suppres-
sion par rapport à laquelle deux points de vue se déga-
gent : celui, défendu par l’extrême droite au parlement,
de la nécessité de renforcer la sévérité des peines pour
assurer une répression, soi-disant plus efficace et celui,
que nous partageons, de se débarrasser d’une mesure
inutile si et seulement si l’ensemble des peines étaient
sensiblement revues à la baisse.»59
§ 2. Autres considérations généralesLa Commission estime qu’un régime de libération
conditionnelle doit subsister afin de permettre un pas-
sage plus progressif entre la détention et la remise en
liberté totale, ce tant dans l’intérêt du détenu que dans
celui de la société et des victimes. Un «quasi-automa-
tisme», sans la moindre condition (selon le modèle néer-
landais) et donc sans délai d’épreuve, ne répond pas à
cet objectif.
Indépendamment de la problématique des conditions
temporelles (voir ci-dessus), il semble exister plusieurs
modèles qui méritent une discussion approfondie.1° une libération conditionnelle conformément au ré-
gime actuel, mais dont l’octroi relève d’un tribunal péni-
tentiaire composé de manière pluridisciplinaire ;2° l’octroi quasi automatique de la libération condi-
tionnelle sauf contre-indications, mais assorti d’une du-
rée d’épreuve, avec soit des conditions générales uni-
quement (pas de nouveau délit / surveillance sociale),
soit des conditions générales et particulières;3° un système mixte en fonction de la durée de la
peine prononcée.
modèle pénologique, qui, comme on l’a souligné, est
toujours en gestation, mais aussi de tenir ce débat sans
cesse reporté depuis les décennies sur la réforme du
droit pénal, en termes de criminalisation et surtout de
décriminalisation. L’échelle et le tarif des peines sont en
effet des éléments tout à fait déterminants pour penser
la libération conditionnelle, voire envisager sa
suppression par rapport à laquelle deux points de vue
se dégagent : celui, défendu par l’extrême droite au par-
lement, de la nécessité de renforcer la sévérité des
peines pour assurer une répression, soi-disant plus
efficace et celui, que nous partageons, de se débarrasser
d’une mesure inutile si et seulement si l’ensemble des
peines étaient sensiblement revues à la baisse..»59§ 2. Enkele andere algemene beschouwingen.De Commissie is van oordeel dat een stelsel van voor-
waardelijke invrijheidstelling moet blijven bestaan ten-
einde een meer geleidelijke overgang mogelijk te ma-
ken tussen detentie en volledige invrijheidstelling, in dit
zowel in het belang van de gedetineerde als van de sa-
menleving als de slachtoffers. Een quasi-automatisme
zonder enige voorwaarde (naar Nederlands model) en
dus ook zonder proeftijd, beantwoordt niet aan deze
doelstelling.
Los van de problematiek van de tijdsvoorwaarden (zie
supra) zijn verschillende modellen lijken mogelijk, die een
grondige discussie verdienen1° een voorwaardelijke invrijheidstelling in de lijn van
de huidige regeling, maar toe te kennen door een multi-
disciplinair samengestelde penitentiaire rechtbank;2° een quasi-automatische toekenning van V.I. tenzij
tegenindicaties, maar gekoppeld aan een proeftijd, met
hetzij alleen algemene voorwaarden (geen nieuwe mis-
drijven / een maatschappelijk toezicht), hetzij algemene
én bijzondere voorwaarden.3° een gemengd systeem, afhankelijk van de duur van
de uitgesproken straf.
59 MARY, Ph., op.cit., p. 755-755.
59 MARY, Ph., op.cit., p. 755-755.
PN -‐ 1076/1, 412160
1076/001DOC 50
C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 0 e L É G I S L A T U R E
K A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 0 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2000 2001
Dans la perspective de la réparation et de la réinsertion,
une rémunération correcte constitue également une con-
dition nécessaire pour permettre le payement des det-
tes, car si celles-ci restent impayées, elles peuvent con-
tinuer à poursuivre les détenus. Il ne peut être question
d’un temps de détention utile que lorsque celui-ci est
utilisé pour résoudre une série de problèmes existants
et ne pas les laisser en «héritage» au détenu au mo-
ment de la remise en liberté.
Dans l’attente d’une révision du statut juridique social
du détenu, l’article 83, § 1 dispose également que les
revenus tirés du travail doivent correspondre le plus pos-
sible à ceux proposés dans la société libre pour des
activités identiques (principe de normalisation) et que,
sous réserve d’autres dispositions légales contraires, le
montant des revenus du travail offert en prison doit être
précisé dans un arrêté royal délibéré en Conseil des
Ministres. Cette formulation responsabilise le Conseil des
Ministres en sa qualité d’organe collégial face à cette
matière importante, dont la solution ne dépend pas ex-
clusivement des compétences du Ministre de la Justice.
Dans l’attente d’une réforme de la sécurité sociale en
faveur des détenus, il est vrai que les détenus chômeurs
involontaires ou se trouvant en incapacité de travail per-
çoivent une indemnité de manque à gagner, conformé-
ment aux règles contenues dans un arrêté royal déli-
béré en Conseil des Ministres (art. 83, § 4). Compte tenu
des revenus qui peuvent être tirés du travail, afin de ne
pas décourager la participation à des activités de for-
mation, il est également prévu de réglementer l’octroi
d’une prime de formation (art. 83, § 3).
Les principes de responsabilisation et de normalisa-
tion imposent l’élimination des différences comptables
qui sont établies dans le Règlement général des établis-
sements pénitentiaires en ce qui concerne les diverses
destinations des revenus du travail (art.66 à 69). Tout
comme dans la société libre, l’affectation des sommes
payées doit permettre une marge de manœuvre. Natu-
rellement, on ne peut occulter le fait que l’usage de cette
liberté peut jouer un rôle dans les décisions entourant
les libérations anticipées ou certaines modalités d’exé-
cution de la peine privative de liberté, notamment lors-
qu’il s’agit d’apprécier dans quelle mesure le détenu peut
jouir d’un droit de réparation.
La Commission souscrit à la position de G. DE
JONGE, selon laquelle la présomption d’innocence s’op-
dat behoort. In herstel- en reïntegratieperspectief is een
behoorlijke honorering ook een noodzakelijke voor-
waarde voor het kunnen inlossen van schulden, die -
wanneer zij onbetaald blijven - de gedetineerden kun-
nen blijven achtervolgen. Van een zinvolle detentietijd
kan trouwens maar sprake zijn wanneer deze wordt be-
nut om een aantal bestaande problemen op te lossen
en ze niet met de gedetineerde mee te geven op het
ogenblik dat hij in vrijheid wordt gesteld.
In afwachting van de herziening van het sociaalrechte-
lijk statuut van de gedetineerde wordt in artikel 83, § 1
dan ook bepaald dat de inkomsten uit arbeid zoveel
mogelijk overeenstemmen met deze die in de vrije sa-
menleving worden verstrekt voor activiteiten met iden-
tieke kenmerken (normaliseringsbeginsel) en dat, onver-
minderd andersluidende wettelijke bepalingen, het
bedrag van de inkomsten voor de door de gevangenis
beschikbaar gestelde arbeid wordt vastgesteld door een
in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Deze formu-
lering responsabiliseert de Ministerraad als collegiaal or-
gaan voor deze belangrijke aangelegenheid, waarvan
de oplossing niet in het exclusieve bereik van de Minis-
ter van Justitie ligt.
In afwachting van een hervorming van de sociale ze-
kerheid voor de gedetineerden wordt alvast ook aan de
onvrijwillig werkloze en aan de arbeidsongeschikte ge-
detineerden een dervingsvergoeding toegekend, over-
eenkomstig de regels vastgesteld in een in Ministerraad
overlegd koninklijk besluit (art. 83, § 4). Om, gelet op de
inkomsten die uit de arbeid verworven kunnen worden,
de deelname aan de vormingsinitiatieven niet te ontmoe-
digen, werd tevens voorzien in een regeling tot toeken-
ning van een opleidingsvergoeding (art. 83, § 3).
Het responsabiliseringsbeginsel en het
normaliseringsbeginsel indiceren de afschaffing van de
boekhoudkundige verschillen die in het Algemeen Re-
glement van de Strafinrichtingen werden gemaakt met
betrekking tot de verschillende bestemmingen van het
inkomen uit arbeid (art.66-69). Zoals in de vrije samen-
leving moet de bestemming van gelden een zone van
vrijheid inhouden. Uiteraard kan niet verhinderd worden
dat het gebruik van deze vrijheid een rol kan spelen bij
het beoordelen van de geschiktheid voor vervroegde
invrijheidstelling of voor een bepaalde modaliteit van uit-
voering van de vrijheidsstraf, meer bepaald voor de be-
oordeling in welke mate de gedetineerde aanspreekbaar
is voor herstelrecht.
De Commissie onderschrijft de stelling van G. DE
JONGE dat het vermoeden van onschuld er zich tegen
EM -‐ 1076/1, 160
la mobilité au coeur de la prison
une prison mobilitaire?
▪ un projet de prison « mobilitaire » ▪ quatre impératifs ▪ activité (faire) ▪ activation (faire de sa propre initiative) ▪ participation (en être) ▪ adaptation (être flexible) … communs avec bien des domaines (managérialisme, gestion des allocataires sociaux, politiques familiales, etc.)
une inversion du projet carcéral
▪ de l’immobilité pénible… ▪ … à la mobilité éprouvante ▪ dans les discours car… ▪ résistance des murs ▪ résistance du droit ▪ résistance des pratiques et cultures ▪ résistance des discours concurrents
disparition ou généralisation?
la prison ouverte, en continuité parfaite avec la liberté, normalisée, sans effets négatifs… c’est la prison inexistante ▪ normaliser la prison? ▪ rendre la prison normale? ▪ faire de la prison la norme?
Enregistrement de cette présentation disponible surwww.mincke.be
Christophe Mincke (INCC
)
christophe.mincke@just.fgov.be
top related